202102641/1/R3.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2021 in zaak nr. 20/1089 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2019 heeft het college aan [wederpartij] bericht dat [wederpartij] ten aanzien van de percelen, kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, nummers 9043, 9049, 9051, 0162, 0163, 9042 en 8167 geen belanghebbende is en zijn verzoek tot handhaving met betrekking tot die percelen daarom niet aangemerkt als een aanvraag om een besluit krachtens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder heeft het college [wederpartij] bericht dat hij ten aanzien van de overige genoemde percelen in zijn handhavingsverzoek wel belanghebbende is.
Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bij brief van 16 juli 2019 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft het college aan [wederpartij] bericht dat zijn verzoek om handhavend optreden inzake activiteiten op de percelen, kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, nummers 289, 290, 7219, 8445, 8443, wordt toegewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft het college [partij A] en [partij B] onder oplegging van een dwangsom gelast de opslag van grond/puin achterop het perceel kadastrale genummerd 7219 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft het college De Esch BV onder oplegging van een dwangsom gelast de opslag van grond op het perceel kadastraal genummerd 9042 te verwijderen en verwijderd te houden.
[wederpartij] heeft bij brief van 15 september 2019 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van 16 juli 2019 tegen het besluit van 6 juni 2019 ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de ‘noordkant’ en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft het college het bezwaar van 15 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de (deel)besluiten van 30 oktober 2019 en 12 februari 2020 ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarin ten onrechte geen heroverweging met betrekking tot de noordkant van het terrein heeft plaatsgevonden en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 oktober 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Stokreef en C.I. Migchielsen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel aan de Almeloseweg 45/47 en het perceel aan de Almeloseweg 48 te Tubbergen was het voormalige tuincentrum De Esch gevestigd. Bij brief van 3 mei 2019 heeft [wederpartij] het college verzocht om handhavend op te treden tegen meerdere activiteiten die plaatsvinden op dat terrein. [wederpartij] heeft in deze brief - kort en zakelijk weergegeven - vermeld dat de activiteiten leiden tot een aantasting van de esgronden op het terrein.
2. De in de stukken genoemde percelen met de kadastrale nummers 9043, 9049, 9051, 0162, 0163, 9042 en 8167 liggen aan de zuidkant van de Almeloseweg. De in de stukken genoemde percelen met de kadastrale nummers 289, 290, 7219, 8445 en 8443 liggen aan de noordkant van de Almeloseweg. Al deze percelen behoren tot het terrein van het voormalig tuincentrum De Esch.
3. Het college heeft bij besluit van 6 juni 2019 aan [wederpartij] bericht dat hij geen rechtstreeks belang heeft bij de activiteiten aan de zuidkant. Het college heeft daarom de brief van [wederpartij] van 3 mei 2019 voor die percelen niet aangemerkt als een aanvraag voor een besluit in de zin van de Awb. Daarnaast heeft het college [wederpartij] bericht dat hij ten aanzien van de in zijn handhavingsverzoek genoemde percelen aan de noordkant wel belanghebbende is. Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft het college aan [wederpartij] bericht dat zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de activiteiten op de percelen aan de noordkant wordt toegewezen.
Het college heeft vervolgens handhavend opgetreden tegen activiteiten op de percelen met de kadastrale nummers 7219 (aan de noordkant) en 9042 (aan de zuidkant).
3.1. Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] gericht tegen het besluit van 6 juni 2019 ontvankelijk verklaard, waar het gaat om de door hem genoemde percelen aan de noordkant. Voor het overige heeft het college het bezwaar van [wederpartij], waar het gaat om de percelen aan de zuidkant, niet-ontvankelijk verklaard, omdat [wederpartij] volgens het college voor die percelen geen belanghebbende is. Daarbij heeft het college het besluit dat [wederpartij] belanghebbende is wat betreft de noordkant en niet-belanghebbende wat betreft de zuidkant in stand gelaten.
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 28 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens het college dat bezwaar alleen ging over de percelen aan de zuidkant en hij daarbij geen belanghebbende is.
3.2. De rechtbank heeft de besluiten van 30 oktober 2019 en 12 februari 2019 tezamen als het bestreden besluit beoordeeld. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bezwaar van 15 september 2019 voor zover dat betrekking heeft op de zuidkant van terrein terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft verder overwogen dat het bezwaar van 15 september 2019 ook betrekking heeft op de noordkant van het terrein en dat het bestreden besluit op dit bezwaar daarom onvolledig is, omdat er geen volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden.
Het college is het niet eens met het oordeel dat het bezwaarschrift ook over de noordkant ging en als het daar al over ging de gronden gerelateerd aan de noordkant onvoldoende concreet waren. Daarom heeft het college hoger beroep ingesteld.
Beoordeling hoger beroep
4. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uit de inhoud van het bezwaar van [wederpartij] van 15 september 2019 blijkt dat zijn bezwaar ook betrekking heeft op het besluit over, kort gezegd, de noordkant van het terrein. In het bezwaarschrift staat dat [wederpartij] "bezwaar maakt tegen het besluit van de gemeente Tubbergen hoe, op welke wijze en binnen weke termijn de gemeente handhavend wenst op te treden tegen alle activiteiten op het terrein van voormalig tuincentrum de Esch". Verder staat in het bezwaarschrift "het aantal percelen op de Esch (…) meer dan 14 percelen (omvat), welke niet worden gehandhaafd" en ook "de Tubbergse Esch bestaat niet alleen uit de kadastrale nummers 7219 en 9042. Naast deze nummers zijn er minimaal 14 overig kadastrale nummers in het geding. Op deze laatste kadastrale nummers hebben eveneens grondverplaatsingen plaatsgevonden." Hoewel in het bezwaarschrift niet expliciet de besluiten van 28 augustus 2019 die over de noordkant gaan worden genoemd, wordt daar indirect door het vermelden van het perceel met het kadastrale nummer 7219 wel naar verwezen. Gelet op de hiervoor weergegeven passages uit het bezwaarschrift is duidelijk dat [wederpartij] er ook bezwaar tegen heeft dat het handhavend optreden beperkt is tot het perceel 7219 en niet ook ten aanzien van de andere percelen aan de noordkant wordt opgetreden. Daarmee bevat het bezwaarschrift ook een grond met betrekking tot de noordkant.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
7. Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb van het college alsnog griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
572