202302336/1/A3.
Datum uitspraak: 30 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
en
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
[appellante] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:177, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de burgemeester. [appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. In de uitspraak van 18 januari 2023 heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellante] gegrond verklaard. De Afdeling heeft de burgemeester opgedragen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen, binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
3. Bij brief van 24 februari 2023 heeft de burgemeester [appellante] laten weten dat nader onderzoek nodig is en dat een inhoudelijk besluit op bezwaar vooralsnog niet mogelijk is. Daarbij heeft de burgemeester [appellante] laten weten binnenkort contact op te nemen over het nader onderzoek. [appellante] heeft de burgemeester bij brief van 9 maart 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.
4. [appellante] heeft, nu de burgemeester geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit. [appellante] verzoekt de Afdeling haar beroep gegrond te verklaren en het hoger beroep gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien. Als de Afdeling niet zo ver wil gaan, verzoekt [appellante] de Afdeling de burgemeester op te dragen binnen een door haar te bepalen termijn alsnog een nieuw besluit op bezwaar te nemen, dit onder oplegging van een dwangsom voor elke dag dat de burgemeester die termijn overschrijdt. Verder verzoekt [appellante] om de verbeurde dwangsom vast te stellen.
5. De burgemeester heeft nog geen nieuw besluit genomen. De termijn die de Afdeling in de uitspraak van 18 januari 2023 heeft gegeven, is daarom overschreden. Dit betekent dat de burgemeester niet heeft voldaan aan deze uitspraak en dat het beroep van [appellante] kennelijk gegrond is. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellante] moet worden vernietigd.
6. Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd was, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Daarom is de maximale dwangsom verbeurd. Op grond van artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, wordt de door de burgemeester verbeurde dwangsom vastgesteld op een bedrag van € 1.442,00.
7. Gelet op het voorgaande en gezien artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dient de burgemeester alsnog een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen van twee weken.
De Afdeling bepaalt verder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de burgemeester een dwangsom aan [appellante] verbeurt voor iedere dag dat de burgemeester in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op een bedrag van € 250,00 per dag, met een maximum van € 37.500,00.
8. De burgemeester moet de proceskosten vergoeden. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt de burgemeester van Amsterdam op om uiterlijk twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. stelt de door de burgemeester van Amsterdam verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, vast op een bedrag van € 1.442,00;
V. bepaalt dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellante] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de burgemeester van Amsterdam de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 37.500,00;
VI. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023
960
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Artikel 4:17, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Awb
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is,
d. het beroep kennelijk gegrond is.
Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb
Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
Artikel 8:55c van de Awb
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d van de Awb
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.