ECLI:NL:RVS:2023:2609

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
202204290/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 6 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 juni 2021 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond bij besluit van 18 maart 2022. De rechtbank had op 24 juni 2022 het beroep van de vreemdelingen tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard.

In het hoger beroep stelden de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.E. Temmen, dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de hoorplicht niet was geschonden. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdelingen had moeten horen over hun bezwaar, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde het besluit van 18 maart 2022. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdelingen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdelingen, tot een bedrag van € 2.511,00, voor rechtsbijstand verleend door een derde.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen aangaan. De Raad van State bevestigt dat de staatssecretaris terughoudend moet zijn met uitzonderingen op deze hoorplicht, en dat vreemdelingen recht hebben op een eerlijke behandeling van hun bezwaren.

Uitspraak

202204290/1/V2.
Datum uitspraak: 6 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 juni 2022 in zaak nr. NL22.4848 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen klagen in hun derde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoorplicht niet is geschonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdelingen in bezwaar hebben aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdelingen of de referent in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over het bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 maart 2022 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 juni 2022 in zaak nr. NL22.4848;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 18 maart 2022, V-[…] en V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023
802-1065