ECLI:NL:RVS:2023:2661
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 27 februari 2023 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 november 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 7 februari 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft de vreemdeling in een brief gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep. De betaling diende uiterlijk op 21 maart 2023 te zijn voldaan. Aangezien de vreemdeling dit niet tijdig heeft gedaan, ontving hij op 9 juni 2023 een aangetekende brief waarin hem werd meegedeeld dat het griffierecht uiterlijk op 23 juni 2023 op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven. De vreemdeling heeft echter niet binnen de gestelde termijn betaald, ondanks zijn verklaring dat zijn rekening tijdelijk geblokkeerd was.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling niet aan de betalingsverplichting heeft voldaan. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.