ECLI:NL:RVS:2023:2661

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
202301434/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 27 februari 2023 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 november 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 7 februari 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De griffier heeft de vreemdeling in een brief gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep. De betaling diende uiterlijk op 21 maart 2023 te zijn voldaan. Aangezien de vreemdeling dit niet tijdig heeft gedaan, ontving hij op 9 juni 2023 een aangetekende brief waarin hem werd meegedeeld dat het griffierecht uiterlijk op 23 juni 2023 op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven. De vreemdeling heeft echter niet binnen de gestelde termijn betaald, ondanks zijn verklaring dat zijn rekening tijdelijk geblokkeerd was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling niet aan de betalingsverplichting heeft voldaan. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.

Uitspraak

202301434/1/V3.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 februari 2023 in zaak nr. NL22.2210 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Overwegingen
1.       De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 21 maart 2023 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 9 juni 2023 laten weten dat het griffierecht op uiterlijk 23 juni 2023 op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, de vreemdeling ervan moet uitgaan dat het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. Wat de vreemdeling daarover in zijn brief van 3 juli 2023 naar voren brengt, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Dat zijn rekeningnummer naar gesteld tijdelijk was geblokkeerd en hij na de opheffing van de blokkering direct heeft betaald, laat onverlet dat hij op een andere wijze dan via de desbetreffende rekening tijdig het griffierecht had kunnen betalen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
18-1058