202108130/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2021 in zaak nr. 21/3432 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2021 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2021heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. U. Özcan, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd. Deze heeft hij nodig om een chauffeurskaart te krijgen. De minister heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de Beleidsregels) en afgewezen. [appellant] komt binnen de geldende terugkijktermijn van vijf jaar voor in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), met de volgende strafbare feiten:
- het overschrijden van de maximumsnelheid (zaak staat nog open);
- veroordeling tot een taakstraf van 130 uren subsidiair 65 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren wegens hennepteelt en diefstal met braak;
- veroordeling tot een geldboete van € 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis wegens het rijden onder invloed van cannabis;
- veroordeling tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis wegens het rijden gedurende een rijontzegging;
- oplegging van een geldboete van € 380,00 wegens het opgeven van een valse naam;
- oplegging van een geldboete van € 360,00 wegens het als bestuurder niet hanteren van de chauffeurskaart voor een deugdelijke registratie;
- veroordeling in hoger beroep tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wegens poging tot afdreiging en twee gevallen van schuldheling.
1.1. Omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, heeft de minister ook de antecedenten buiten de terugkijktermijn ontvangen. Uit deze gegevens blijkt dat [appellant] in 2011, 2013 en 2014 met justitie in aanraking is gekomen wegens het overtreden van de Wet wapens en munitie en schuldheling. De minister heeft deze antecedenten niet meegewogen in het kader van het objectieve criterium. Uit de Beleidsregels volgt dat de strafbare feiten buiten de terugkijktermijn alleen worden betrokken bij het subjectieve criterium.
1.2. Deze strafbare feiten zijn volgens de minister, indien herhaald, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Daarom is voldaan aan het objectieve criterium van de beleidsregels en kan de VOG worden geweigerd. Toetsing aan het subjectieve criterium van de beleidsregels geeft de minister geen aanleiding om toch een VOG af te geven. Hoewel de meeste strafbare feiten licht zijn afgedaan, acht de minister het tijdsverloop sinds de strafbare feiten in het licht van de terugkijktermijn te kort om aan te nemen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen.
1.3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium. Ook heeft de minister volgens de rechtbank minder gewicht mogen toekennen aan het belang dat [appellant] heeft bij het verstrekken van de VOG dan aan het risico voor de samenleving dat bij de beoordeling van het objectieve criterium is vastgesteld.
Wettelijk kader
2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan het objectieve criterium. De rechtbank heeft ten eerste miskend dat de door de minister gehanteerde risico's niet relevant zijn als het gaat om taxibedrijven als Uber. Er is onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de traditionele taxi’s en taxibedrijven als Uber. Deze verschillen nopen tot verandering in het beleid. Ten tweede heeft de rechtbank niet gemotiveerd waarom er een verband is tussen het opgeven van een valse naam en het risico dat administratieve handelingen niet naar behoren worden uitgevoerd. Uit de uitspraak van de rechtbank wordt niet duidelijk waarom er een risico bestaat op het onjuist invullen van gegevens.
Beoordeling
3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan het objectieve criterium is voldaan. De minister heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de strafbare feiten waarmee [appellant] voorkomt in het JDS, indien herhaald, een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur.
Uit het screeningsprofiel taxibranche volgt dat de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag. De antecedenten die op naam van [appellant] staan zijn onder andere rijden onder invloed en overschrijding van de maximumsnelheid. Ook heeft [appellant] zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Uit het screeningsprofiel volgt dat door de één op één relatie tussen de passagier en de houder van de chauffeurskaart, het risico op diefstal en verduistering aanwezig is. Dit risico geldt voor zowel contant als giraal geld. Ondanks de komst van taxibedrijven als Uber in de taxibranche zijn de door de minister gehanteerde risico’s bij het screeningsprofiel van een chauffeurskaart in de taxibranche daarom relevant. Weliswaar worden betalingen bij Uber niet contant gedaan, maar dit betekent niet dat de passagiers geen contant geld bij zich kunnen hebben. Door de één op één relatie in de auto is het risico op diefstal aanwezig. Verder is [appellant] veroordeeld voor het opgeven van een valse naam. Het risico van het opgeven van een valse naam voor een taxichauffeur is dat het niet naar behoren uitvoeren van administratieve handelingen een werkgever en/of de passagiers kan benadelen. Ook is van belang dat als [appellant] een VOG en chauffeurskaart zou krijgen, hij op enig ander moment met de chauffeurskaart bij een ander taxibedrijf kan werken waar wel contant geld wordt gebruikt voor betalingen of waar hij wel handmatig administratieve gegevens moet invullen. Dat aan [appellant] eerder wel een VOG is verleend om te werken als COVID testmedewerker is geen aanwijzing dat hij ook voor zijn chauffeurskaart een VOG moet krijgen, alleen al omdat die verlening is gebaseerd op een ander screeningsprofiel en daaraan een ander soort toets ten grondslag ligt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
280-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
[…]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Screeningsprofielen VOG NP
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.