202300507/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Op 12 september 2022 heeft het college [appellant] een toegangsverbod voor onbepaalde duur opgelegd voor de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit.
[appellant] heeft beroep ingesteld vanwege niet tijdig beslissen.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M. Bertens, advocaat te Utrecht, bijgestaan door mr. A. Rijsdijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft [appellant] de toegang ontzegd tot de gebouwen, terreinen en voorzieningen van de universiteit. [appellant] is het daar niet mee eens. De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) heeft zich bij mondelinge uitspraak van 14 november 2022 (CBHO nr. 2022/150.1) onbevoegd geacht om van een door [appellant] ingediend verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen. De voorzieningenrechter van het CBHO heeft aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat het toegangsverbod geen grondslag vindt in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW).
2. [appellant] heeft - nadat het CBHO is opgehouden te bestaan - bij de Afdeling beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
3. De Afdeling is het met [appellant] eens dat het college ten onrechte niet heeft besloten op zijn bezwaar. Aan een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar hoefde het college echter niet toe te komen. Dit bezwaar is namelijk niet-ontvankelijk. De Afdeling legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Nadere stukken
4. [appellant] heeft één dag voor de zitting, dus binnen de tien dagentermijn, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn niet toegevoegd aan het dossier en niet doorgezonden aan het college, ook omdat deze in het licht van de goede procesorde - gezien ook de aard en inhoud - te kort voor de zitting zijn ingediend om nog te kunnen worden meegenomen.
Heeft [appellant] bezwaar gemaakt (waarop ten onrechte niet is beslist)?
5. Partijen zijn het erover eens dat [appellant] op 23 oktober 2022 een brief naar het CBHO heeft gestuurd. In deze brief staat als onderwerp "bezwaarschrift" genoteerd en de brief is gericht aan de Erasmus Universiteit. Het CBHO heeft deze brief doorgezonden naar het college.
6. Partijen verschillen van mening over de vraag of de brief van 23 oktober 2022 als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt. [appellant] vindt van wel en het college vindt van niet.
7. De Afdeling is van oordeel dat de brief van 23 oktober 2022 gelet op de gebruikte aanduiding en nu daarin wordt betoogd dat het toegangsverbod onrechtmatig is, een bezwaarschrift is. Dit bezwaarschrift is op de verkeerde plek ingediend, maar is op 24 oktober 2022 doorgezonden en alsnog bij het college terechtgekomen. Hiermee is sprake van een tijdig ingediend bezwaarschrift waarop het college had moeten beslissen. Dit heeft het college niet gedaan.
8. Gelet hierop is het beroep gegrond. Het met een beslissing gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van [appellant] moet worden vernietigd.
Is het bezwaar ontvankelijk?
9. Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet anders dan niet-ontvankelijk kan worden verklaard, omdat het toegangsverbod geen bestuursrechtelijke beslissing is. De Afdeling geeft het college hierin gelijk. [appellant] studeerde ten tijde van belang niet aan de EUR. De situatie van [appellant] valt daarom, anders dan hij betoogt, niet binnen de werkingssfeer van artikel 7.57h van de WHW (vergelijk eerder bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA7312). 10. Nu uit het vorenstaande volgt dat de beslissing op bezwaar slechts kan strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van dit bezwaar zal de Afdeling op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing. Omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, hoeft het college geen dwangsommen te betalen (zie hierover artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht).
Proceskosten
11. Het college moet de proceskosten vergoeden. Deze bestaan uit de reiskosten die [appellant] heeft gemaakt om de zitting bij de Afdeling te kunnen bijwonen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een beslissing gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing;
III. verklaart het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
V. veroordeelt het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 18,59 geheel toe te rekenen aan reiskosten;
VI. gelast dat het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
480