ECLI:NL:RVS:2023:2712
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden van de vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 14 augustus 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 september 2019 ongegrond verklaard.
Na de afwijzing van het bezwaar heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank, maar ook dit beroep werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. T. der Bedrosian. Echter, na het indienen van het hoger beroep is de vreemdeling overleden. Dit heeft geleid tot de vraag of het hoger beroep nog inhoudelijk beoordeeld kan worden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling na zijn overlijden. Bovendien zijn er geen erfgenamen bekend die als rechtsopvolgers van de vreemdeling een belang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 14 juli 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.