ECLI:NL:RVS:2023:2729

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
202204587/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag verblijfsdocument door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 4 oktober 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 20 januari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 12 juli 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 juli 2023 uitspraak gedaan. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij een afzonderlijke aanvraag moest indienen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen en dat hij deugdelijk moet motiveren waarom hij deze bevoegdheid niet gebruikt. Dit was in dit geval niet gebeurd, waardoor de grief van de vreemdeling slaagde.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 20 januari 2022. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 zijn vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juli 2023.

Uitspraak

202204587/1/V1.
Datum uitspraak: 14 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 juli 2022 in zaak nr. 22/811 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij een afzonderlijke aanvraag moet indienen als zij beoordeeld wil zien of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft de bevoegdheid om die verblijfsvergunning ambtshalve te verlenen (artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb 2000). Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, moet de staatssecretaris, als een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, deugdelijk motiveren waarom hij geen gebruik maakt van deze bevoegdheid (zie de uitspraak van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187, onder 2.1-2.3). Dat heeft de staatssecretaris in dit geval niet gedaan. Hij heeft slechts gesteld dat de vreemdeling geen geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM kan doen omdat dat beroep nooit kan leiden tot de afgifte van het verblijfsdocument waar de vreemdeling om heeft verzocht. De grief slaagt in zoverre.
2.       Wat de vreemdeling verder aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 januari 2022 wordt vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 juli 2022 in zaak nr. 22/811;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 20 januari 2022, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023
574-1046