ECLI:NL:RVS:2023:2750
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 29 oktober 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Tevens werd op 11 december 2019 een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 4 november 2020. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief van de vreemdeling, die gericht was tegen een specifieke overweging van de rechtbank, werd door de Afdeling overgenomen en als terecht beoordeeld. De tweede grief, die niet eerder bij de rechtbank was aangevoerd, werd niet in behandeling genomen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.