ECLI:NL:RVS:2023:2750

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
202107296/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 29 oktober 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Tevens werd op 11 december 2019 een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 4 november 2020. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief van de vreemdeling, die gericht was tegen een specifieke overweging van de rechtbank, werd door de Afdeling overgenomen en als terecht beoordeeld. De tweede grief, die niet eerder bij de rechtbank was aangevoerd, werd niet in behandeling genomen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107296/1/V1.
Datum uitspraak: 18 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 oktober 2021 in zaak nr. 20/8233 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 11 december 2019 heeft de staatssecretaris tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 4 november 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief is gericht tegen overweging 5.1 van de rechtbankuitspraak. De rechtbank is terecht en op goede gronden in deze overweging tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5.1 van de uitspraak van de rechtbank over. Wat in de tweede grief is aangevoerd, is niet in beroep bij de rechtbank aangevoerd en leidt alleen al daarom niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.       Deze oordelen hoeven niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023
382-1028