ECLI:NL:RVS:2023:2766

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
202207075/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 19 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen, een echtpaar, hadden in eerste instantie beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 28 september 2022 een vrijheidsontnemende maatregel had opgelegd. De rechtbank had op 5 december 2022 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de geschiktheid van de locatie waar de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer werd gelegd. De vreemdelingen betoogden dat de gezinslocatie in Zeist niet geschikt was, omdat deze niet aan de grens ligt en voornamelijk uitgeprocedeerde vreemdelingen met gezinnen herbergt. De Raad van State oordeelde echter dat, gezien de omstandigheden, waaronder de hoge zwangerschap van de vrouw, de gesloten gezinsvoorziening in Zeist de beste locatie was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de zaak zonder verdere motivering kon worden afgedaan. De beslissing werd vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. R.H.L. Dallinga, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.

Uitspraak

202207075/1/V3.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 december 2022 in zaak nr. NL22.19925 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 september 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdelingen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 5 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep van de vreemdelingen, een echtpaar, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zij betogen op zichzelf terecht dat de vraag naar de geschiktheid van de locatie waar de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer wordt gelegd aan de orde kan worden gesteld in een procedure tegen die maatregel. Het betoog dat de gezinslocatie Zeist niet geschikt was voor de tenuitvoerlegging omdat die niet daadwerkelijk aan de grens is en daar voornamelijk uitgeprocedeerde vreemdelingen verblijven met gezinnen, slaagt echter niet. De staatssecretaris had in dit geval het besluit over de toegang uitgesteld en in juridische zin bevinden vreemdelingen zich aan de buitengrens totdat zij toegang hebben tot het Nederlands grondgebied. Gelet op het feit dat de vrouw hoogzwanger was, is voldoende aannemelijk dat de gesloten gezinsvoorziening in Zeist in dit geval de beste locatie was.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
18-1020