202103009/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], handelend onder de naam [bedrijf A], gevestigd te [plaats] (Duitsland),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2020 heeft de minister [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om herhaling van de geconstateerde overtredingen van artikel 1.2.2, vierde lid, in samenhang gelezen met artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit (hierna: Vwb) te voorkomen, door professioneel vuurwerk, op het vuurwerkartikel zelf, te voorzien van de aanduiding "niet geschikt voor particulier gebruik".
Bij besluit van 26 maart 2021 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 17 maart 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [bestuurder] en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Werkhoven en P.A.M. de Boer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij een inspectie op 12 oktober 2019 heeft de minister bij de opbouw door [appellante] van een vuurwerkevenement in Zuidlaren geconstateerd dat zes typen vuurwerkartikelen, professioneel vuurwerk in de zin van het Vwb, niet waren voorzien van de aanduiding "niet geschikt voor particulier gebruik". Daarna heeft de minister vastgesteld dat op twee typen vuurwerkartikelen deze aanduiding wel is opgenomen, maar dan in de Engelse taal. Voor de overige vier typen vuurwerkartikelen met de nummers 5171, 5178, 5180 en 5183 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat deze van een voldoende grote omvang zijn dat zo’n aanduiding wel mogelijk was. Er is aangeschreven wegens overtreding van artikel 1.2.2, vierde lid, in samenhang gelezen met artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vwb.
Om herhaling van deze overtredingen te voorkomen heeft de minister aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd. Deze last heeft betrekking op vier typen professioneel vuurwerk. Hij houdt in dat [appellante] dit vuurwerk, op het vuurwerkartikel zelf, moet voorzien van de aanduiding "niet geschikt voor particulier gebruik" als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, van het Vwb. Bij het niet uitvoeren van de last verbeurt [appellante] een dwangsom van € 2.000,00 ineens.
Beoordeling van het beroep
2. [appellante] betoogt dat geen sprake is van een overtreding, omdat de vuurwerkartikelen te klein waren om alle noodzakelijke informatie daarop te kunnen vermelden. Daarom is een deel van de informatie vermeld op de verpakking en niet op het artikel zelf. Dat is volgens [appellante] niet in strijd met het Vwb en de geharmoniseerde norm EN 16261-4:2012. Uit paragraaf 4.10 van de geharmoniseerde norm volgt welke informatie minimaal op het vuurwerkartikel moet staan, als daarop niet genoeg ruimte is voor alle informatie, en de aanduiding "niet geschikt voor particulier gebruik" behoort niet tot die minimaal verplichte informatie.
Relevante artikelen Vuurwerkbesluit
2.1. Artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vwb luidt:
"Het is verboden vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit."
Artikel 3.1.1 van het Vwb luidt:
"1. Professioneel vuurwerk is voorzien van:
a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;
(…)
3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens zijn aangebracht. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder c, d en e, worden, indien vermelding op het vuurwerk niet mogelijk is, vermeld op een bij het vuurwerk gevoegd document.
(…)"
Op de zitting overgelegde verklaring
2.2. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
[appellante] heeft een verklaring van [bedrijf B] van 15 januari 2023 pas op de zitting overgelegd. De minister heeft aangegeven daartegen bezwaar te hebben, omdat hij zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden. De Afdeling zal deze verklaring wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten. Naar het oordeel van de Afdeling had [appellante] deze verklaring eerder naar voren kunnen en moeten brengen.
Vuurwerkartikelen van geringe afmeting?
2.3. Op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vwb is professioneel vuurwerk voorzien van de aanduiding "Niet geschikt voor particulier gebruik" (hierna: de aanduiding). Uit het derde lid volgt dat dit niet geldt voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de aanduiding is aangebracht.
De Afdeling heeft met partijen vastgesteld dat vier typen van de bij de inspectie op 12 oktober 2019 aangetroffen door [appellante] gebruikte professionele vuurwerkartikelen niet waren voorzien van deze aanduiding. Anders dan [appellante] stelt, is naar het oordeel van de Afdeling de uitzondering uit het derde lid niet van toepassing op deze vuurwerkartikelen. Deze uitzondering heeft alleen betrekking op vuurwerkartikelen van geringe afmeting. Gelet op de grootte van de aangetroffen vuurwerkartikelen die de Afdeling op de zitting met partijen aan de hand van fotomateriaal heeft besproken, heeft de minister zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat er op die vuurwerkartikelen ruimte was voor de aanduiding en er geen sprake was van vuurwerkartikelen met een geringe afmeting als bedoeld in het derde lid. Hierbij is van belang dat de artikelen al waren voorzien van een etiket en dat op het etiket voorgeschreven, maar ook niet voorgeschreven informatie was opgenomen. Er was op dat etiket nog fysieke ruimte voor de aanduiding. Daarnaast hadden de vuurwerkartikelen een voldoende grote omvang dat ook een tweede etiket met een aanduiding mogelijk is.
Het betoog van [appellante] over het ontbreken van de in artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Vwb genoemde gebruiksaanwijzing op de vier typen vuurwerkartikelen leidt niet tot een ander oordeel. Dit betoog was dat de vier typen vuurwerkartikelen te klein zijn voor het toevoegen van de aanduiding en een gebruiksaanwijzing. Op de zitting heeft de Afdeling aan de hand van de foto’s de overtuiging gekregen dat de vier typen vuurwerkartikelen groot genoeg zijn voor het toevoegen van de aanduiding en van de gebruiksaanwijzing. De minister heeft in dit verband op de zitting toegelicht dat de gebruiksaanwijzing ook in de vorm van een visualisatie op het vuurwerkartikel kan worden opgenomen.
Het voorgaande betekent dat [appellante] in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, van het Vwb heeft gehandeld. Omdat is vastgesteld dat geen sprake is van vuurwerkartikelen met een geringe afmeting, die niet genoeg ruimte bevatten om alle in het Vwb voorgeschreven informatie erop te zetten, wordt niet toegekomen aan een inhoudelijke bespreking van wat door [appellante] over pararaaf 4.10 van de geharmoniseerde norm EN 16261-4:2012 is aangevoerd.
Het betoog slaagt niet.
Opheffing last
3. Verder betoogt [appellante] dat de last ten onrechte niet is opgeheven met toepassing van artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.1. Artikel 5:34, tweede lid, van de Awb, luidt:
"Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd."
3.2. De Afdeling stelt vast dat door [appellante] geen verzoek is gedaan tot opheffing van de last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:34, tweede lid, van de Awb. Op de zitting is door [appellante] weliswaar gesteld dat zij wel een verzoek daartoe heeft gedaan, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Als [appellante] wil dat de last wordt opgeheven, dan zal zij daartoe een verzoek moeten indienen bij de minister.
Conclusie en slot
4. Het beroep is ongegrond.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
929