202201310/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Soesterberg, gemeente Soest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Soest,
2. het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Soesterberg" vastgesteld.
Bij besluit van 19 januari 2022 - gewijzigd bij besluit van 9 november 2022 - heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 17 appartementen op het perceel aan de [locatie 1] te Soesterberg.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wro.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2023, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. Ö. Ekinci, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [appellant sub 2B] zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar, advocaat te Eindhoven en, [gemachtigden] is partij gehoord.
Op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om [appellant sub 1] en de raad in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te verschaffen over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de bezonning van het perceel op nummer 5. Van deze gelegenheid hebben [appellant sub 1] en de raad gebruik gemaakt.
Voorts is [partij] in de gelegenheid gesteld een nader onderzoek naar de bezonningssituatie van de woning op [locatie 2] te verrichten. Van deze gelegenheid heeft [partij] gebruik gemaakt. [appellant sub 1] en de raad hebben daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan ziet op het perceel aan de [locatie 1] te Soesterberg (hierna: het perceel). Op het perceel bevindt zich een woning met een aanbouw. In de aanbouw was een bakkerswinkel gevestigd. Achter de woning bevindt zich een bijgebouw waar de bakkerij was gevestigd. Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het perceel mogelijk. Volgens de plantoelichting wordt de bestaande bebouwing gesloopt en wordt een appartementencomplex teruggebouwd.
2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe nabijheid van het perceel aan de [locatie 2] en [locatie 3]. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Intrekking beroepsgrond
3. Op de zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond over de schuilkelder ingetrokken.
Het beroep tegen het bestemmingsplan
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Verkeer
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat zij overlast zullen ondervinden van de verkeersbewegingen in het plangebied. [appellant sub 2] wijst erop dat de inrit van de parkeerplaats van het voorziene appartementencomplex naast zijn woning is voorzien.
5.1. Voorop staat dat de raad alleen moet beoordelen of de verwachte toename van verkeer als gevolg van het plan tot problemen leidt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1153, onder 6.2). 5.2. In paragraaf 3.2.2.2 van de plantoelichting is vermeld dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: de CROW-publicatie) de toename van het verkeer als gevolg van het plan is berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "Schil centrum" en de stedelijkheidsgraad "Matig stedelijk". Volgens de CROW-publicatie geldt voor het type woning "Koop, appartement, duur" een kencijfer van minimaal 6,5 en maximaal 7,3 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal). Volgens de CROW-publicatie geldt voor het type woning "Huur, appartement, duur" een kencijfer van minimaal 5,0 en maximaal 5,8 mvt/etmaal.
Uit paragraaf 3.2.2.2 van de plantoelichting volgt dat is uitgegaan van een worstcase-scenario van 17 koopappartementen, omdat de exacte verdeling tussen huur en koop nog niet duidelijk is. Ondanks dat in de plantoelichting is vermeld dat het gemiddelde kencijfer wordt gebruikt, is bij het berekenen van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling van het plangebied uitgegaan van het maximale kencijfer. Gelet hierop is de verkeersgeneratie berekend op (17 * 7,3 =) 124,1. Ten opzichte van de huidige situatie zal de verkeersgeneratie toenemen met 60 mvt/etmaal. Deze toename kan via de Veldmaarschalk Montgomeryweg worden afgewikkeld, zo staat in de plantoelichting.
Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake zal zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie.
De betogen slagen niet.
6. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is de stelling van de raad dat een opstelstrook voor in- en uitrijdend verkeer zal worden gerealiseerd, onjuist. Op de tekeningen van de Veldmaarschalk Montgomeryweg is dit namelijk niet terug te zien.
6.1. In het verweerschrift staat dat de opstelstrook voor in- en uitrijdend verkeer op de gronden met de bestemming "Verkeer" zal worden gerealiseerd. De raad heeft deze bestemming zo gelegd dat daarbinnen ruimte is om de opstelstrook te realiseren. In het verweerschrift heeft de raad, in reactie op deze beroepsgrond, bevestigd dat de opstelstrook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen reden om daaraan te twijfelen. Daarbij overweegt de Afdeling nog dat de vormgeving en precieze locatie binnen de verkeersbestemming niet expliciet in het plan hoeven te worden aangegeven.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan niet in voldoende parkeergelegenheid voorziet, terwijl de parkeerdruk in de Veldmaarschalk Montgomeryweg nu al hoog is.
Daarnaast betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd bij het berekenen van de parkeerbehoefte. De oppervlakte van de bakkerswinkel bedraagt namelijk 16 m² in plaats van 58,5 m². De oppervlakte van de bakkerij bedraagt 100 m² in plaats van 177,6 m². Het magazijn en de koelcel kunnen niet worden gezien als werkruimte, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Bestaande parkeerplaatsen zullen bovendien verdwijnen als gevolg van de herinrichting van de Veldmaarschalk Montgomeryweg, waardoor niet gesteld kan worden dat 6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied zullen worden gerealiseerd, zo betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
7.1. In artikel 13.2 van de planregels is vastgelegd dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. De beoordeling of sprake is van voldoende parkeergelegenheid vindt plaats aan de hand van de "Nota parkeernormen auto en fiets, 3e herziening, slimmer en beter" van 27 maart 2018 (hierna: de parkeernota). Als deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
In paragraaf 3.2.2.1 van de plantoelichting staat dat bij de vaststelling van het plan, op basis van het bouwplan, de parkeerbehoefte is berekend. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de parkeernota waar in artikel 13.2 van de planregels naar wordt verwezen. Daarmee is volgens de raad de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
7.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen weliswaar dat onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, maar uit artikel 13.2 van de planregels volgt dat een omgevingsvergunning voor, onder andere, de activiteit bouwen niet kan worden verleend als niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Gelet hierop is de vrees van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat onvoldoende parkeerplaatsen voor de voorziene appartementen zullen worden gerealiseerd, ongegrond.
7.3. Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen van de in het plan voorziene ontwikkelingen aan de orde zal komen, dient de raad bij de vaststelling van het bestreden plan al wel te bekijken of er wel kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de Afdeling hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien overeenkomstig artikel 13.2 van de planregels.
7.4. Dat stelling dat onjuiste uitgangspunten zouden zijn gehanteerd bij het berekenen van de parkeerbehoefte, leidt niet tot de conclusie dat daarom op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien.
Voorop staat dat de parkeerbehoefte van de door het plan mogelijk gemaakte bestemming moet worden berekend. De omstandigheid dat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is uitgegaan van onjuiste oppervlaktes van de voormalige bebouwing op het perceel behorend bij het vorige bestemmingsplan "Soesterberg", wat daarvan ook zij, is in zoverre niet relevant.
In paragraaf 3.2.2.1 van de plantoelichting is vermeld dat in de nieuwe situatie 14,2 parkeerplaatsen benodigd zijn. Er zullen 12 parkeerplaatsen binnen het plangebied zelf worden gerealiseerd. Omdat volgens de parkeernota zo’n parkeerplaats moet worden gezien als 0,8 parkeerplaats, worden er rekenkundig 9,6 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Dit betekent dat de druk op het openbaar gebied (14,2 - 9,6 =) 4,6 parkeerplaatsen bedraagt. Als ook rekening wordt gehouden met bezoekers, bedraagt de druk op het openbaar gebied 6 parkeerplaatsen. In de bestaande situatie worden in het openbaar gebied al 6,7 parkeerplaatsen opgevangen. Dit betekent dat er sprake is van een verbetering, aldus de plantoelichting.
Het betoog dat de 6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied niet zullen worden opgevangen omdat bestaande parkeerplaatsen zullen verdwijnen door de herinrichting van de Veldmaarschalk Montgomeryweg, volgt de Afdeling niet. In het verweerschrift staat dat weliswaar 2 parkeerplaatsen op de Veldmaarschalk Montgomeryweg zullen verdwijnen, maar ook dat 4 nieuwe parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd vanwege het opheffen van twee fietspaden. In dat verband verwijst de raad naar het verkeersbesluit van het college van 8 december 2021. Deze 4 nieuwe parkeerplaatsen kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 20.1, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan "Soesterberg", op de gronden met de bestemming "Verkeer" worden gerealiseerd. Daarmee worden voldoende parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd om in de parkeerbehoefte te voorzien.
7.5. De betogen slagen niet.
Bouwhoogte
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de maximale bouwhoogte van 13 m, omdat een dergelijke bouwhoogte niet past in de omgeving. Voor zover de raad erop wijst dat de maximaal toegestane bouwhoogte voor het perceel aan de [locatie 3] 13 m bedraagt, betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat dit een bedrijfswoning is waar vroeger een transformatortoren voor het electriciteitsnetwerk stond. In zoverre was een bouwhoogte van 13 m gerechtvaardigd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er verder op dat in het vorige bestemmingsplan "Soesterberg" de maximale bouwhoogte voor de woning op het perceel 8 m bedroeg en voor de bakkerswinkel 4 m.
8.1. De toegestane bouwhoogtes volgen uit artikel 5.2.1, aanhef en onder d, van de planregels, in samenhang met de verbeelding. De toegestane bouwhoogtes in het plangebied variëren van 9 tot 13 m. De Afdeling is van oordeel dat de raad deze bouwhoogtes heeft mogen vaststellen.
Hiervoor acht de Afdeling van belang dat in de omgeving van het plangebied vergelijkbare bouwhoogtes gelden. In het bestemmingsplan "Soesterberg" is de bestemming "Woongebied - Rademakershof" toegekend aan gronden ten noorden van het perceel. Op grond van artikel 24.2.1, aanhef en onder g, van de planregels in samenhang met de verbeelding bedraagt de toegestane bouwhoogte daar 10 m. In het bestemmingsplan "Soesterberg" is daarnaast de bestemming "Woongebied" toegekend aan de gronden aan de [locatie 3] en [locatie 2]. Op grond van artikel 21.2.1, onder f, van de planregels in samenhang met de verbeelding bedragen de toegestane bouwhoogtes respectievelijk 14 en 9 m. De omstandigheid dat op het perceel aan de [locatie 3] een transformatortoren voor het electriciteitsnetwerk stond en dat in zoverre een hogere bouwhoogte was gerechtvaardigd, maakt dit niet anders, omdat moet worden gekeken naar de planologische mogelijkheden. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen op de maximaal toegestane bouwhoogtes voor het perceel uit het vorige bestemmingsplan "Soesterberg", overweegt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend.
In de zienswijzennota is verder vermeld dat de gemeente Soest zich geconfronteerd ziet met een bouwopgave. Weliswaar is sprake van een toename van de maximaal toegestane bouwhoogte, maar de raad heeft het belang bij het leveren van een bijdrage aan de opgave om woningen toe te voegen aan de regionale woonmarkt in dit geval laten prevaleren.
De Afdeling wijst er ook op dat de maximale toegestane bouwhoogtes die variëren van 9 tot 13 m op zichzelf niet ongebruikelijk zijn in een bebouwde omgeving als hier aan de orde.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft gekozen voor de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogtes.
De betogen slagen niet.
Uitzicht en privacy
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat als gevolg van het bestemmingsplan hun uitzicht zal worden aangetast. In dat verband wijzen zij erop dat het bestemmingsplan een gebouw van 13 m mogelijk maakt, waarop zij direct zicht zullen hebben. Dit klemt temeer, omdat voorheen een bescheiden woning en bakkerswinkel zich op het perceel bevonden. [appellant sub 1] wijst erop dat bij de achterzijde van zijn woning sprake zal zijn van een "kokereffect", omdat zijn woning aan twee zijden wordt ingebouwd. Dit doet vermoeden dat geen rekening is gehouden met zijn belangen.
Daarnaast vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat - gelet op de mogelijkheden van het vorige bestemmingsplan "Soesterberg" - hun privacy zal worden aangetast, omdat de ramen van een aantal appartementen zich bevinden aan de zijde van hun woningen. Ook zullen balkons en een galerij worden gerealiseerd. Gelet hierop zal sprake zijn van inkijk in hun woningen.
9.1. Voorop staat dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
9.2. Weliswaar is het niet uit te sluiten dat door realisering van het plan het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] feitelijk zullen afnemen, maar naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond om aan te nemen dat als gevolg van het plan het verlies van uitzicht en de afname van privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zodanig zullen zijn dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Van belang is dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. De woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn daarnaast gelegen in een stedelijke omgeving en enige hinder is inherent aan het wonen in zo’n omgeving. Ook is van belang dat ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Soesterberg" de afstand tussen het bouwvlak op het perceel en de woning van [appellant sub 1] is vergroot met ongeveer 2 m en dat de afstand tussen het bouwvlak op het perceel en de woning van [appellant sub 2] ongeveer gelijk is gebleven. Zoals hierna onder 10.2 is overwogen, kan bij een vergelijking tussen het vorige plan "Soesterberg" en het bestreden plan worden geconcludeerd dat het bestreden plan voorziet in minder bezwarende functies. Met het bestreden plan zal bovendien een bijdrage worden geleverd aan de opgave om woningen toe te voegen aan de regionale woonmarkt.
Verder is rekening gehouden met de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door het treffen van maatregelen om de afname van hun uitzicht en privacy te beperken. Uit de verbeelding blijkt dat de bouwhoogte van de noordwestelijke zijde van het perceel, het gedeelte van het perceel dat is gelegen naast het perceel van [appellant sub 1], 9 m bedraagt. Hierover is in de schriftelijke uiteenzetting van [partij] vermeld dat het lagere gedeelte van het voorziene appartementencomplex naast de woning van [appellant sub 1] zal worden gerealiseerd. Daarnaast blijkt uit de verbeelding dat een strook grond op de zuidoostelijke zijde van het perceel, het gedeelte van het perceel dat is gelegen naast het perceel van [appellant sub 2], meer van de Veldmaarschalk Montgomeryweg af is gelegen dan de aangrenzende strook grond. Hierover staat in de zienswijzennota dat deze strook grond op de zuidoostelijke zijde van het perceel naar achteren is verplaatst, zodat vanuit de woning van [appellant sub 2] langs het voorziene appartementencomplex naar de Veldmaarschalk Montgomeryweg kan worden gekeken.
De betogen slagen niet.
Geluid
10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat - gelet op de mogelijkheden van het vorige bestemmingsplan "Soesterberg" - sprake zal zijn van een onevenredige toename van geluidsoverlast. Dit is volgens hen niet onderkend. Het voorgaande klemt temeer, omdat zich voorheen een bescheiden woning en bakkerswinkel op het perceel bevonden.
10.1. Zoals hiervoor onder 9.1 is overwogen, kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend.
10.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluid dat afkomstig zal zijn van de toekomstige woningen, niet zodanig is dat daardoor het akoestische klimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
Hiervoor is van belang dat in het vorige bestemmingsplan "Soesterberg" onder meer de bestemming "Bedrijf" aan het perceel was toegekend. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels waren deze gronden bestemd voor een bedrijf in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij de planregels was gevoegd. Er was bijvoorbeeld een consumptie-ijsfabriek, een cacao- en chocoladefabriek, een kleine drukkerij en kopieerinrichting, een muziekinstrumentenfabriek, een sociale werkvoorziening en een post- en koeriersdienst op het perceel toegestaan. In het bestreden plan is grotendeels de bestemming "Wonen - Gestapeld" aan het perceel toegekend. Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor wonen, al dan niet met een beroep aan huis. Bij een vergelijking tussen het vorige plan en het bestreden plan kan naar het oordeel van de Afdeling worden geconcludeerd dat het bestreden plan voorziet in minder bezwarende functies.
Verder heeft de raad van belang mogen achten dat het perceel is gelegen in een stedelijke omgeving. Daar bevinden zich diverse centrumfuncties, zoals horeca, sport en detailhandel. Gelet hierop kan meer omgevingsgeluid worden verwacht dan in een rustige woonwijk. Overigens heeft de raad er in zijn verweerschrift op gewezen dat [partij] de nodige maatregelen zal treffen om het omgevingsgeluid zo veel mogelijk te beperken, zoals het gebruiken van geluidsarme bestrating bij het aanleggen van de inrit en door de erfafscheiding te voorzien van geluidsabsorberend materiaal.
De betogen slagen niet.
Bezonning
11. [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een afname van de bezonning van zijn perceel, waardoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Gelet op het gebrek aan zonlicht, heeft het volgens [appellant sub 1] geen nut om zonnepanelen op zijn woning te plaatsen. [appellant sub 1] verwijst naar de door iTX bouwconsult opgestelde stukken, waarin wordt geconcludeerd dat de woning van [appellant sub 1] ernstige schaduwhinder zal ondervinden van het voorziene appartementencomplex.
11.1. De Afdeling overweegt dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dit neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
11.2. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is het document "Bezonningsstudie [locatie 1]" van 3 maart 2020, opgesteld, dat is aangevuld op 14 oktober 2020 (hierna: de bezonningsstudie). Hieruit blijkt dat is onderzocht in hoeverre schaduwhinder zal ontstaan door het bouwplan. Daarbij is niet uitgegaan van de maximale planologische bouwmogelijkheden op het perceel. De Afdeling stelt vast dat de raad het besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid door de bezonningsstudie daaraan ten grondslag te leggen. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
12. Gelet op het voorgaande is het besluit van 21 december 2021 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het besluit van 21 december 2021 moet worden vernietigd.
13. Op 23 februari 2023 heeft [partij] een aanvullende bezonningsstudie laten verrichten.
14. De Afdeling zal - gelet op deze aanvullende bezonningsstudie - aan de hand van de beroepsgronden van [appellant sub 1] beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2021 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen blijven.
14.1. De Afdeling overweegt het volgende over de aanvullende bezonningsstudie.
14.1.1. De aanvullende bezonningsstudie bestaat uit drie delen, namelijk de bezonning van de nieuwe planologische situatie, de bezonning van de oude planologische situatie en de bezonning van de vergunde situatie.
Bij de aanvullende bezonningsstudie is de zogeheten lichte TNO-norm toegepast. Aan die TNO-norm wordt voldaan als er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1364, en 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2529). Met de aanvullende bezonningsstudie is volgens de raad aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking op de gevel van de woning van [appellant sub 1].
14.1.2. [appellant sub 1] heeft tegenonderzoek laten verrichten door iTX bouwconsult. In de door iTX bouwconsult opgestelde stukken "Bezonningsonderzoek. Veldmaarschalk Montgomeryweg Soesterberg" van 30 maart 2022, "Verweer. Veldmaarschalk Montgomeryweg Soesterberg" van 16 december 2022 en "Bezonningsonderzoek. Veldmaarschalk Montgomeryweg Soesterberg" van 27 maart 2023 (hierna tezamen en in enkelvoud: het tegenonderzoek) staat, samenvattend, het volgende.
In het tegenonderzoek wordt erop gewezen dat volgens de lichte TNO-norm moet worden uitgegaan van minimaal 2 uur bezonning per dag in plaats van een tijdsinterval van 2 uur tussen de metingen. Een tijdsinterval van 2 uur, die volgens de raad wordt geëist, is bovendien niet in de bezonningsstudie gehanteerd. De vaststelling van [partij] dat bij het toepassen van de lichte TNO-norm de duur van de bezonning van de voor- en achtergevels bij elkaar mogen worden opgeteld, is volgens het tegenonderzoek niet juist. De woonkamer aan de achterzijde van het woongedeelte is namelijk gescheiden van de kamer aan de voorzijde. Gelet hierop is geen toereikend onderzoek verricht naar de lichte TNO-norm.
In het tegenonderzoek wordt geconcludeerd dat in de bestaande situatie aan de lichte TNO-norm wordt voldaan bij de woonkamer van [appellant sub 1], maar dat in de nieuwe situatie sprake is van een afname van de bezonning met 76,3%. Er wordt op gewezen dat op 19 februari de minimale hoeveelheid zon niet wordt behaald, zodat niet aan de lichte TNO-norm wordt voldaan. Dat op andere momenten wel aan die norm wordt voldaan, maakt dit niet anders, aldus het tegenrapport. De vaststelling van [partij] dat het pand van [appellant sub 1] verantwoordelijk is voor schaduw op onder andere de achter(zij)gevel is ook niet van belang. Gekeken moet worden naar de effecten van het bestemmingsplan op de bezonning, zo staat in het tegenonderzoek.
14.1.3. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het tijdsinterval van 2 uur tussen de metingen geen grond voor het oordeel dat aan de aanvullende bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis kleven dat de raad zich daarop niet kon baseren.
De Afdeling overweegt dat is uitgegaan van de lichte TNO-norm, gelet op wat hiervoor onder 14.1.1 uiteen is gezet. Aan die TNO-norm wordt voldaan als er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. De toekomstige bezonningssituatie van de woning van [appellant sub 1] is bekeken op onder meer 21 maart, 21 juni en 21 september om 9.00, 12.00, 15.00 en 18.00 uur. Hiermee is aangesloten bij de gebruikelijke tijdstippen die in bezonningsonderzoeken worden gehanteerd.
Het betoog faalt.
14.1.4. Wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd over het optellen van de bezonning van de voor- en achtergevel van zijn woning geeft de Afdeling aanleiding om te oordelen dat aan de aanvullende bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis kleven dat de raad zich daarop niet had mogen baseren.
In de aanvullende bezonningsstudie is de bezonning van de voor- en achter(zij)gevel van de woning van [appellant sub 1] bij elkaar opgeteld. De raad heeft echter niet onderbouwd dat dit een algemeen aanvaarde wijze van toepassing van de lichte TNO-norm is. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:576, door [partij] maakt dit niet anders, omdat in dat geval de bezonning is beoordeeld aan de hand van de bezonningsnorm van TNO (RIS170509) en niet aan de hand van de lichte TNO-norm. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
15. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de raad ook met de aanvullende bezonningsstudie zijn besluit van 21 december 2021 niet zorgvuldig heeft voorbereid. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2021 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
16. De Afdeling zal uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting beoordelen of de raad voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1].
16.1. Uit de aanvullende bezonningsstudie volgt dat voor de woning van [appellant sub 1] niet aan de lichte TNO-norm wordt voldaan.
De raad stelt in zijn nader stuk - dat is opgesteld naar aanleiding van de aanvullende bezonningsstudie - dat geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1]. De raad heeft echter niet concreet gemotiveerd waarom de omstandigheid dat voor de woning van [appellant sub 1] niet aan de lichte TNO-norm wordt voldaan toch aanvaardbaar is. De Afdeling heeft begrip voor het door de raad gestelde maatschappelijke belang van woningbouw, maar dit maakt het voorgaande niet anders.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1].
Het betoog slaagt.
17. De Afdeling zal op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toepassen.
Overig
18. De Afdeling komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, nu niet toe aan de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de omgevingsvergunning. De Afdeling zal hier in de einduitspraak een oordeel over geven.
Conclusie
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 11.2, is het besluit van 21 december 2021 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
20. [partij] heeft in zijn begeleidende brief bij de aanvullende bezonningsstudie de Afdeling verzocht om bij een gegrondverklaring van het beroep met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bestemmingsplan in lijn te brengen met het beoogde bouwplan. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en ook de raad hebben zich daarover niet uitgelaten. De Afdeling ziet onder deze omstandigheid geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
Bestuurlijke lus
21. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
22. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak alsnog:
- met inachtneming van wat is overwogen onder 11.2 en 14.1.4, een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de voorziene bebouwing voor de bezonning van de woning van [appellant sub 1];
- met inachtneming van wat is overwogen onder 16.1, toereikend te motiveren dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking voor de woning van [appellant sub 1], of een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Hierbij geeft de Afdeling mee dat de raad bij die afweging van belang kan achten gedurende hoeveel dagen in de periode van 19 februari en 21 oktober sprake zal zijn van minder dan 2 uur mogelijke bezonning;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
23. In de einduitspraak wordt beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Soest op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 22 de daar omschreven gebreken in het besluit van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1], Soesterberg" te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
896-926