202102420/1/R4.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Weesp (nu: Amsterdam),
2. Allsafe mini opslag exploitatie Weesp C.J. van Houten Industriepark B.V., gevestigd te Weesp, gemeente Amsterdam, en Allsafe Management B.V., gevestigd te ‘s-Graveland, gemeente Wijdemeren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 maart 2021 in zaak nr. 20/1647 in het geding tussen:
het college
en
Allsafe mini opslag exploitatie Weesp C.J. van Houten Industriepark B.V., Allsafe Management B.V. en de Groothuisgroep B.V.
Procesverloop
Bij besluit 7 november 2019 is mondeling aan Allsafe mini opslag exploitatie Weesp C.J. van Houten Industriepark B.V. (hierna: Allsafe 1) een bouwstop opgelegd, omdat de brandcompartimenten op de vierde verdieping in afwijking van de verleende omgevingsvergunning van 18 april 2019 zijn gerealiseerd. Dit besluit is op 14 november 2019 op schrift gesteld (hierna: het primaire besluit) en aan Allsafe 1 verzonden.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft college onder andere het door Allsafe 1 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door Allsafe Management B.V. (hierna: Allsafe 2) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 maart 2020 vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Allsafe 1 en Allsafe 2 hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Allsafe 1 en Allsafe 2 en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 maart 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. van der Geer, en Allsafe 1 en Allsafe 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college aan Allsafe Mini Opslag VI B.V. (hierna: Allsafe 3) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een aantal opslagruimtes aan de C.J. van Houtenlaan 40 tot en met 48 in Weesp. Eigenaresse van dit perceel is Allsafe mini opslag Vastgoed Weesp C.J. van Houten Industriepark B.V.
Op 7 november 2019 zijn de bouwwerkzaamheden mondeling stilgelegd en is aan Allsafe 1 een bouwstop opgelegd, omdat de brandcompartimenten op de vierde verdieping in afwijking van de verleende omgevingsvergunning van 18 april 2019 zijn gerealiseerd. De bouwstop is op 14 november 2019 schriftelijk bevestigd aan Allsafe 1. In dit besluit is ook het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom opgenomen. Op 18 november 2019 is de bouwstop voor de verdiepingen 1, 2 en 3 opgeheven.
2. Bij besluit van 27 november 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Allsafe 3 voor het in afwijking van de verleende omgevingsvergunning van 18 april 2019 bouwen van de opslagruimtes.
Bij besluit van 3 december 2019 is de bouwstop opgeheven, omdat door de verleende omgevingsvergunning van 27 november 2019 geen sprake meer was van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college het bezwaar van Allsafe 2 en aannemer Groothuisgroep niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft de bezwaren van Allsafe 1 ongegrond verklaard.
3. Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep van Allsafe 1 gegrond verklaard, omdat zij geen houder is van de omgevingsvergunning, geen eigenaresse is van de grond, geen bouwer is, geen opdrachtgever van de bouw is en niet zodanig verbonden met de vergunninghouder of de eigenaresse is dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het besluit van 10 maart 2020 vernietigd en het primaire besluit herroepen.
Beoordeling hoger beroep college
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Allsafe 1 niet als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens het college is zij wel overtreder, omdat er gehoor is gegeven aan de last. Allsafe 1 had in bezwaar al moeten betogen dat zij geen overtreder is, maar heeft dat ten onrechte niet eerder dan in beroep gedaan. Omdat zij het overtrederschap in bezwaar niet heeft betwist, is zij volgens het college wel rechthebbende of verantwoordelijke voor de overtreding. In dat verband wijst het college op artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Verder voert het college aan dat, ook als Allsafe 1 geen overtreder is, de last onder bestuursdwang terecht is opgelegd, omdat het overtrederschap niet hoeft te worden aangetoond. Dat hoeft volgens het college alleen bij kostenverhaal.
4.1. Artikel 5:24, derde lid, van de Awb luidt:
"De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.".
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in overweging 11 van haar uitspraak met juistheid overwogen waarom Allsafe 1 niet als overtreder kan worden aangemerkt. Dat Allsafe 1 wel gehoor heeft gegeven aan de last, maakt niet dat zij alleen al daarom toch als overtreder kan worden aangemerkt. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het voor de hand had gelegen dat Allsafe 1 het college er in bezwaar op had kunnen wijzen dat zij geen overtreder is. Maar de rechtbank heeft daarbij terecht geoordeeld dat dit het college niet van de verplichting ontslaat om zelf vast te stellen wie als overtreder moet worden aangemerkt. In het kader van een volledige heroverweging in bezwaar had het college, bijvoorbeeld aan de hand van de gegevens in de bouwregistratie of uittreksels van de Kamer van Koophandel, moeten onderzoeken of Allsafe 1 terecht als overtreder was aangemerkt. Zo niet, dan had het college een ander als overtreder van het te handhaven voorschrift met de daaraan verbonden consequenties moeten aanwijzen en een besluit ten aanzien van die overtreder moeten nemen. De rechtbank komt terecht tot de conclusie dat het voor rekening van het college komt dat het dat niet heeft gedaan.
Het college kan verder niet worden gevolgd in zijn betoog dat ook als Allsafe 1 geen overtreder is, de last onder bestuursdwang terecht is opgelegd, omdat bij het opleggen van een last onder bestuursdwang het overtrederschap niet hoeft te worden aangetoond, maar alleen bij het besluiten om de kosten te verhalen. Als Allsafe 1 niet als overtreder, maar wel als "rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft" als bedoeld in artikel 5:24, derde lid, van de Awb, kan worden aangemerkt, dan doet zich het volgende voor. In dat geval is de bekendmaking als bedoeld in dit artikellid weliswaar in orde, maar dan zou toch kunnen worden geoordeeld dat het besluit onrechtmatig was, omdat Allsafe 1 ten onrechte is aangeschreven als overtreder. Dat het overtrederschap niet hoeft te worden bewezen, laat onverlet dat een aangeschrevene kan opkomen tegen een (onterechte) aanschrijving als overtreder. Als Allsafe 1 wel rechthebbende zou zijn als bedoeld in artikel 5:24, derde lid, van de Awb, dan doet dat niet af aan de hiervoor bedoelde onrechtmatigheid van het besluit. Voor de volledigheid merkt de Afdeling op dat Allsafe 1 ook geen "rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft" is als is bedoeld in artikel 5:24, derde lid, van de Awb. Zij was tijdens de bouw en op het moment van het nemen van het primaire besluit geen eigenaresse, huurster, exploitante of anderszins gebruikster van de opslagruimtes.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep college
5. Het hoger beroep van het college is ongegrond.
Beoordeling incidenteel hoger beroep Allsafe 1 en 2
6. Het incidenteel hoger beroep van Allsafe 1 en 2 is alleen gericht tegen de overweging "Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiseres 1 geen bespreking meer." Over Allsafe 1 overweegt de Afdeling dat de rechtbank op deze overige beroepsgronden niet hoefde in te gaan, omdat zij al op grond van een andere beroepsgrond tot het oordeel was gekomen dat het primaire besluit onrechtmatig was en herroepen moest worden. Over Allsafe 2 wordt overwogen dat de rechtbank in haar overwegingen 5 en 7 heeft geoordeeld dat het college Allsafe 2 terecht niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, heeft aangemerkt en het college het bezwaar van Allsafe 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Allsafe 2 heeft dit in hoger beroep niet betwist.
7. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.
Slot
8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Weesp (nu: Amsterdam) ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van Allsafe mini opslag exploitatie Weesp C.J. van Houten Industriepark B.V. en Allsafe Management B.V. ongegrond;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
929