ECLI:NL:RVS:2023:2799

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
202303285/2/R1 en 202303285/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en bevestiging uitspraak rechtbank over gebruik pand als woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 juli 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De verzoeker, eigenaar van een pand aan de [locatie 1] in Bennebroek, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2023. De rechtbank had geoordeeld dat het pand in strijd met het bestemmingsplan "Bennebroek 2016, geconsolideerd" werd gebruikt als woning, terwijl de bestemming "Centrum-2" is.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De verzoeker diende bewijsstukken in om aan te tonen dat het pand op 13 januari 2017, het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, al als woning werd gebruikt. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker hierin niet was geslaagd. De overgelegde verklaringen van bewoners waren niet overtuigend, omdat de meeste personen niet ingeschreven stonden in de basisregistratie personen (BRP) of niet gedurende de periode in hun verklaring. Een cruciale verklaring van een bewoner was te globaal en strookte niet met andere gegevens, zoals inschrijvingen in de BRP en bankafschriften.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om nadere getuigen te horen en dat het gebruik van het pand voor bewoning niet beschermd werd door het overgangsrecht. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

202303285/2/R1 en 202303285/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 18 april 2023 in zaak nr. 22/4056 in het geding tussen:
[verzoeker],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Openbare zitting gehouden op 13 juli 2023 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter
griffier: mr. F. Dinleyici
Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.W. Spanjer, advocaat te Heemstede;
Het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Schulpen en mr. B.A. Vasen.
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 18 april 2023 van de rechtbank Noord-Holland.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen
De voorzieningenrechter
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Gronden:
1.       [verzoeker] is eigenaar van het pand aan de [locatie 1] in Bennebroek. Voor het perceel geldt op grond van het bestemmingsplan "Bennebroek 2016, geconsolideerd" de bestemming "Centrum-2". Er is geconstateerd dat de begane grond van het pand wordt gebruikt als woning.
2.       Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat het pand op 13 januari 2017, het moment van inwerkingtreding van het ter plaatse geldende plan, gebruikt werd voor bewoning en dat dit gebruik is voortgezet. Dat is hem niet gelukt. Ter onderbouwing heeft hij schriftelijke verklaringen overgelegd van personen die stellen een periode op de [locatie 1] te hebben gewoond. De meeste personen waren echter niet ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP), dan wel niet gedurende de periode genoemd in hun verklaring. In de relevante periode is hier de verklaring van [persoon] cruciaal. In de overlegde schriftelijke verklaring van deze bewoner staat dat hij van december 2015 tot en met 17 maart 2017 in het pand gewoond heeft. Deze verklaring is echter te globaal en wijkt af van andere gegevens. Zo stond deze bewoner blijkens de BRP van mei 2016 tot januari 2022 ingeschreven op het adres [locatie 2]. Dat betreft niet precies dezelfde periode en niet de begane grond van het pand op [locatie 1] waar de opgelegde last betrekking op heeft. Verder blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat deze bewoner huur heeft betaald op 27 december 2016, 25 januari 2017 en 27 februari 2017 voor het adres op [locatie 2]. Voor deze verschillen heeft [verzoeker] geen verklaring gegeven. Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat de begane grond van het pand op [locatie 1] op 13 januari 2017 werd gebruikt voor bewoning. Ook bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om [persoon] als getuige te horen. Een eventuele nadere verklaring kan niet opwegen tegen de stukken die tot nu toe zijn ingediend. Nader onderzoek kan daarom niet bijdragen tot de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat het gebruik van het pand voor bewoning niet wordt beschermd door het overgangsrecht en dat sprake is van een overtreding.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Dinleyici
griffier
909