202201927/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ede,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 1 maart 2022 in zaak nr. 21/2555 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring toegewezen.
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en
Z. Zamani, als tolk, en het college, vertegenwoordigd door A. Klok, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 4 november 2021 heeft [appellant] een urgentieverklaring aangevraagd. Zijn partner en vijf kinderen zijn in 2020 vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Bij twee van hun kinderen is de diagnose van Nieman-Pick type C2 vastgesteld. In zijn aanvraag heeft [appellant] vermeld dat de woning waarin zij wonen te klein is voor twee volwassenen en vijf kinderen. Bovendien heeft [appellant] vermeld dat de woning gevaarlijk is voor de kinderen, omdat hij bang is dat zij van het balkon zullen vallen en zij door de progressieve ziekte geen trappen meer zullen kunnen lopen.
1.1. Bij besluit van 2 maart 2021 heeft het college met toepassing van de hardheidsclausule de aanvraag toegewezen, vanwege de ernstige medische problemen van twee van de kinderen. Het college heeft [appellant] bemiddelingsurgent verklaard voor een vierkamer hoogbouwflat, niet hoger dan twee hoog. Het besluit is in bezwaar gehandhaafd, met als aanvulling dat in feite sprake is van twee zoekprofielen: een minimaal passende oplossing voor nu en een meer definitieve minimaal passende oplossing in de zin van een gelijkvloerse laagbouwwoning met aanbouw zodra zo’n woning beschikbaar komt. Voor dit laatste is voorzien in urgentie die doorloopt totdat deze definitieve oplossing is gevonden. Het college heeft vervolgens twee woningen aangeboden die volgens het college voldoen aan het zoekprofiel voor een minimaal passende oplossing. Deze woningen zijn door [appellant] geweigerd. Volgens [appellant] volgt uit het door hem overgelegde ergotherapeutische advies van Klimmendaal revalidatiespecialisten (hierna: het advies) van 2 april 2021 dat deze woningen niet voldoen aan een minimaal passende oplossing voor zijn gezin. Hij heeft zelf een aantal woningen aangedragen die volgens hem wel voldoen.
Wettelijk kader
2. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college binnen het systeem van de urgentieverlening zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met het advies. Zo heeft het college meermaals de hardheidsclausule toegepast, twee zoekprofielen vastgesteld, na de eerste afwijzing van [appellant] de urgentieverklaring nog niet ingetrokken en een urgentieverklaring voor onbepaalde tijd afgegeven. Verder overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat er een meer geschikte woning aanwezig was dan de woning aan de Leeuwenhorst. De door [appellant] aangedragen woningen zijn niet geschikter, omdat deze niet rolstoeltoegankelijk zijn en omdat een woning met een trap niet ideaal is in het geval van [appellant]. Anders dan [appellant] betoogt volgt uit artikel 10, eerste lid van de Huisvestingsverordening Ede 2019 niet dat het college eengezinswoningen met vier slaapkamers of meer dan 100m2 woonoppervlakte met voorrang aan [appellant] moet verlenen. De rechtbank heeft het besluit van 3 mei 2021 daarom rechtmatig geacht.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woning aan de [locatie] als minimaal passende oplossing moet worden beschouwd. Hij voert aan dat de woning niet rolstoeltoegankelijk is en dat later is gebleken dat deze drie slaapkamers heeft in plaats van vier. Bovendien voldoen de zoekprofielen niet aan het advies en zijn ze niet in overleg met [appellant] opgesteld. Een hoogbouwflat niet hoger dan twee hoog is niet geschikt omdat dan onder meer valgevaar van het balkon aanwezig is. Volgens [appellant] is een eengezinswoning met omheinde achtertuin de minimaal passende oplossing in zijn geval, ook al heeft deze een trap met eventueel een traplift. De slaapkamer van de twee gehandicapte kinderen kan namelijk op de begane grond worden ingericht. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geen betekenis toegekend aan het bepaalde in artikel 10, eerste lid van de Huisvestingsverordening.
Beoordeling
5. Bij de beslissing op het verzoek van [appellant] is het college welwillend opgetreden. Het heeft niet aan hem tegengeworpen dat zijn gezinsleden nog niet beschikten over een geldige verblijfstitel en heeft evenmin volstaan met het uitsluitend afgeven van een urgentieverklaring voor de woning die gelet op de ingewonnen medische advisering ideaal is voor betrokkene en zijn gezin. Niet in geschil is dat die ideale woning, een uitgebouwde gelijkvloerse laagbouwwoning die beschikt over slaapkamers en ruimte voor verzorging op de begane grond, zelden vrijkomt, terwijl [appellant] en zijn gezin ten tijde van de beslissing zeer klein behuisd waren. Om die reden heeft verweerder kunnen besluiten in eerste instantie te voorzien in een zoekprofiel dat voorziet in een minimaal passende oplossing en in een tweede zoekprofiel van de ideale woning. Het betoog van [appellant] dat het college deze twee profielen ten onrechte heeft vastgesteld omdat er woningen beschikbaar zijn die passend zijn voor zijn gezin en waar hij mede gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, op grond van de door het college vastgestelde profielen ten onrechte niet voor in aanmerking is gebracht, wordt niet gevolgd. De beschikbare woningen waarop [appellant] ter onderbouwing van dit betoog heeft gewezen zijn weliswaar eengezinswoningen met minimaal vier slaapkamers en/of een gebruiksoppervlakte van minimaal 100 m2 die volgens dat artikel met voorrang kunnen worden verhuurd aan huishoudens zoals het zijne van tenminste vijf personen, maar uit het advies volgt dat dergelijke woningen gelet op de medische situatie van de kinderen van [appellant] niet geschikt zijn. Deze zijn immers niet rolstoel toe- of doorgankelijk, er zijn trappen aanwezig en als [appellant], zoals hij betoogt, de slaapkamer van de kinderen beneden zou realiseren is deze niet nabij de slaapkamer van de ouders, wat in het advies wel wordt genoemd als belangrijk aspect. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat deze eengezinswoningen niet voldoen aan de in het advies geformuleerde eisen en dat het college die niet bij het vaststellen van de profielen behoefde te betrekken.
Een vierkamer hoogbouwflat waarvoor [appellant] bemiddelingsurgent is verklaard voldoet wel aan de eisen voor wat betreft rolstoel toegankelijkheid. Het college heeft daarbij echter onvoldoende onderbouwd dat een niet op de begane grond gelegen appartement voor het gezin van [appellant] geschikt is. Uit het advies van Klimmendaal revalidatiespecialisten komt naar voren dat de zoon [naam] zeer onderzoekend is en gevaar niet kan inschatten. Daarom geniet een omgeving waarin hij veilig kan rondlopen zonder risico van hoog te vallen de sterke voorkeur. Daarbij is, aldus het advies, 24/7 toezicht wenselijk maar niet altijd haalbaar. Dit advies wordt ondersteund door de verklaring van de kinderarts die verklaart dat een andere woning noodzakelijk is en dat, omdat de kinderen geen inschatting kunnen maken van gevaar, de grote voorkeur uitgaat naar een gelijkvloerse laagbouwwoning voor het gezin. Met de overweging in het besluit op bezwaar dat bij bewoning van een hoogbouwflat gevaar kan worden voorkomen door het afgesloten houden van deuren en dat 24 uurs toezicht de verantwoordelijkheid blijft van ouders en hulpverleners is onvoldoende gemotiveerd waarom dit advies niet is gevolgd. Met name het in het advies van Klimmendaal vermelde aspect dat 24/7 toezicht niet altijd haalbaar zal zijn is daarmee onvoldoende weerlegd ook omdat niet vaststaat dat [appellant] steeds op externe hulpverlening zal kunnen rekenen.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 3 mei 2021 ongegrond heeft verklaard en heeft nagelaten dit besluit te vernietigen voor zover het college het bezwaar tegen de urgentieverklaring voor een hoogbouwflat tot twee hoog ongegrond heeft verklaard.
7. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 1 maart 2022 in zaak nr. 21/2555, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ede van 3 mei 2021, kenmerk BZW.21.0070, ongegrond heeft verklaard en heeft nagelaten dit besluit te vernietigen voor zover het college het bezwaar tegen de urgentieverklaring voor een hoogbouwflat tot twee hoog ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond;
IV. vernietigt dat besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen de urgentieverklaring voor een hoogbouwflat tot twee hoog ongegrond is verklaard;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Ede op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.348,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ede aan [appellant] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van € 323,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
317
BIJLAGE Wettelijk kader
Huisvestingsverordening Ede 2019
Artikel 10 Voorrang bij woonruimte van een bepaalde omvang
1. Eengezinswoningen met minimaal vier slaapkamers en/of woningen met een gebruiksoppervlakte van minimaal 100 m2 kunnen met voorrang worden verhuurd aan huishoudens van tenminste vijf personen.
[…]
Artikel 22 Algemene beoordelingscriteria voor woonurgentiecategorieën
Voordat inhoudelijke beoordeling van de aanvraag woonurgentie kan plaatsvinden moet eerst vastgesteld worden dat de aanvrager ook voldoet aan de algemene beoordelingscriteria van dit artikel:
[…]
2. deze acute woonnoodsituatie:
a. is ontstaan binnen de urgentieregio en buiten de schuld van de aanvrager. […].
Artikel 34 Procedure toewijzing woningen
1. Bij het toekennen van een woonurgentie stelt de urgentiecommissie, rekening houdend met de urgentieredenen, het ‘zoekprofiel woonruimte’ vast;
2. het ‘zoekprofiel woonruimte’ is de minimaal passende woning met de kortste wachttijden […];
3. woningzoekenden met een woonurgentie kunnen zelf reageren binnen het vastgestelde zoekprofiel of worden bemiddelingsurgent waarbij de toegelaten instelling zoekt naar passende huisvesting;
[…]
5. woningzoekenden met een woonurgentie kunnen de eerste beschikbare passende woning niet weigeren zonder dat de woonurgentie komt te vervallen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met woonwensen;
[…]
7. de woonurgentie is maximaal zes maanden na besluitvorming geldig;
[…].
Artikel 35 Beëindiging van een woonurgentie
1. In de volgende gevallen wordt de woonurgentie beëindigd:
[…];
c. wanneer een passende woning is aangeboden maar deze wordt geweigerd;
[…].
Artikel 40 Hardheidsclausule
1. Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar haar oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening;
2. het advies tot het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule wordt gemotiveerd in het besluit opgenomen.