202302467/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het College van beroep voor de examens van Avans Hogeschool (hierna: het college),
verweerder
Procesverloop
Bij beslissing van 17 november 2022 heeft de examencommissie ICT van de voltijd bacheloropleiding Informatica het verzoek van [appellant] om een derde kans voor zijn afstudeeropdracht, afgewezen.
Bij beslissing van 10 maart 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.C. Wesselingh, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H.J. van Stokkom en drs. ing. B.F.M. Luijten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in september 2018 gestart met de voltijd bacheloropleiding Informatica. Voor het afronden van de opleiding moet [appellant] alleen nog een afstudeerstage met een bijbehorende afstudeeropdracht, een productverantwoordingsverslag, met succes afronden. Het productverantwoordingsverslag van [appellant] is zowel de eerste keer als bij de herkansing beoordeeld met een "no-go". Dat betekent dat volgens de examinatoren het niveau van de afstudeeropdracht niet voldoende is om de opdracht te mogen presenteren op de afstudeerzitting.
[appellant] heeft de examencommissie om een derde kans gevraagd. [appellant] heeft aangegeven dat hij door fouten van de examinatoren geen goede feedback heeft gekregen. Pas bij de beoordeling van de herkansing heeft hij goede feedback gekregen, maar heeft hij niet de mogelijkheid gehad om die feedback te verwerken. De examencommissie heeft zijn verzoek om een derde kans afgewezen omdat er geen aanwijzingen waren dat het proces niet goed is verlopen.
2. In hoofdstuk 5.1 van de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding Informatica (hierna: de OER) is opgenomen dat een student bij de examencommissie een verzoek kan doen voor een extra mogelijkheid voor een toets als daar goede redenen voor zijn.
Beslissing van het college
3. Het college is van oordeel dat de examencommissie tot de beslissing heeft mogen komen om aan [appellant] geen derde kans toe te kennen. Volgens het college is [appellant] in voldoende mate begeleid bij zijn afstudeertraject en heeft de beoordeling van zijn productverantwoordingsverslag op de voorgeschreven wijze en zorgvuldig plaatsgevonden.
Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat [appellant] er niet op mocht vertrouwen dat de aanwijzingen van de examinator voor de afstudeerzitting betekenden dat hij een "go-besluit" had gekregen voor de eerste kans om zijn afstudeeropdracht te presenteren op de eindzitting. Het bericht van de examinator begint met de mededeling dat het verslag nog niet met de andere examinator is besproken. Volgens het college was [appellant] ermee bekend dat een "go-besluit" van beide examinatoren moest komen.
Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, de keuze om geen nieuwe examinatoren voor de herkansing aan te wijzen, niet cruciaal is geweest voor het afstudeerproces. Om de objectiviteit te waarborgen, is door twee andere examinatoren een second opinion uitgevoerd. De vier examinatoren zijn gezamenlijk tot het oordeel gekomen dat [appellant] een "no-go" moest krijgen voor het presenteren van zijn eindopdracht.
Ook heeft het college bij zijn oordeel betrokken dat het afstudeertraject niet vergelijkbaar is met eerder behaalde resultaten. Binnen de afsluitende opdracht mag van een student een grote mate van zelfstandigheid, initiatief en een actieve houding worden verwacht. Het is aan de student om in het afstudeertraject te laten zien dat wordt voldaan aan alle eisen die zijn gesteld aan de formele diplomering.
Ten slotte heeft het college erop gewezen dat er frequent contactmomenten zijn geweest tussen de examinatoren en [appellant], waarbij [appellant] aanwijzingen heeft ontvangen. Het college heeft hierbij benadrukt dat de begeleiding is gericht op het bijsturen van de student en niet op het aansturen. De student moet in dit traject volgens het college immers laten zien dat hij op een zelfstandige wijze tot een positief eindresultaat kan komen. Daaraan heeft het college toegevoegd dat [appellant] ook begeleiding heeft gekregen van een externe docent en het schrijfcentrum van Avans. Als de feedback voor [appellant] onvoldoende duidelijk was, had het op zijn weg gelegen om verduidelijking te vragen, aldus het college.
Beroep en beoordeling daarvan
4. [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij erop mocht vertrouwen dat hij zijn eerste versie van het productverantwoordingsverslag op de afstudeerzitting mocht presenteren. Ter onderbouwing wijst hij erop dat hij één werkdag voor de afstudeerzitting contact heeft gehad met één van zijn eerste examinatoren. Hij mocht er daarom van uitgaan dat beide examinatoren zijn verslag al hadden besproken en hem zouden hebben ingelicht als dat niet voldeed. Ook betoogt [appellant] dat de examinatoren hem niet goed hebben begeleid.
Over het verloop van de herkansing voert [appellant] aan dat de examencommissie heeft onderkend dat het noodzakelijk was om de examinatoren te vervangen omdat zij niet meer objectief waren. Later is de examencommissie hierop teruggekomen. Verder stelt hij dat de begeleiding die hij heeft ontvangen altijd op zijn initiatief was. Ten slotte betoogt [appellant] dat de beoordeling van zijn tweede productverantwoordingsverslag niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat deze beslissing mede is genomen door twee examinatoren die hebben aangegeven hem niet meer objectief te kunnen beoordelen.
Beoordelingskader
5. Ingevolge artikel 7.66, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), gelezen in verbinding met artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepalingen staan eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een beslissing van het college een oordeel van de Afdeling wordt verkregen over een beslissing die als zodanig van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd.
Dit betekent dat de Afdeling, gelet op de gronden van [appellant] in deze zaak, slechts kan onderzoeken of het college terecht heeft geoordeeld of bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WHW of enig andere wet in formele zin zijn gesteld.
Vertrouwensbeginsel
6. Op 22 juni 2022 vraagt [appellant] of de examinatoren al naar zijn eerste versie van het productverantwoordingsverslag hebben gekeken dat hij op 17 juni 2022 heeft ingeleverd. Hierbij wijst [appellant] op de geplande eindpresentatie van 27 juni 2022. Nog diezelfde dag reageert een van de examinatoren dat hij het verslag heeft gelezen, maar dat hij dit nog niet heeft kunnen bespreken met de andere examinator. In dit bericht gaat de examinator kort in op een aantal van zijn bevindingen en geeft hij [appellant] aanwijzingen waar hij tijdens zijn presentatie aandacht aan moet besteden.
[appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat door de examinator toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij de eerste versie van zijn afstudeeropdracht mocht presenteren. Hoewel de examinator in zijn bericht inderdaad een aanwijzing geeft waaraan [appellant] tijdens zijn presentatie aandacht moet besteden, staat in dit bericht ook dat de examinator het verslag van [appellant] nog niet met de andere examinator heeft kunnen bespreken. [appellant] wist dat het "go-besluit" door beide examinatoren moest worden gegeven. Alleen al hierom slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Begeleiding
7. Ook het betoog van [appellant] dat hij onvoldoende is begeleid slaagt niet. Partijen verschillen van mening of de invulling van die begeleiding voldoende is geweest. Hoe een examinator invulling geeft aan de inhoudelijke begeleiding, valt onder het beoordelen van het kennen en kunnen van een student. Het is aan de examinator om te bepalen welke mate van zelfstandigheid van een student mag worden verwacht om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende kwaliteiten om een voldoende te krijgen. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, mag de Afdeling geen oordeel geven over het kennen en kunnen van een student.
Herkansing
8. Voor de aanvang van de herkansing, vlak voor de zomervakantie, is ook door de afstudeercoördinator aangegeven dat het niet gebruikelijk is dat de twee examinatoren voor de herkansing worden vervangen, maar dat dit voor de herkansing van [appellant] wel noodzakelijk is. Na de zomervakantie is hierop teruggekomen en heeft de examencommissie besloten om dezelfde twee examinatoren aan te houden voor het begeleiden en beoordelen van de herkansing van [appellant]. Gedurende het traject van de herkansing hebben deze examinatoren meermaals aangegeven dat zij de herkansing van [appellant] niet meer objectief kunnen beoordelen.
Bij de beoordeling van de herkansing neigden de oorspronkelijke examinatoren naar een "no-go", maar gezien de grote consequenties die dit voor [appellant] zou hebben, wilden zij in hun beoordeling grondig zijn en hebben zij hulp gevraagd aan twee andere examinatoren. Het college stelt in zijn beslissing van 10 maart 2023 dat de vier examinatoren gezamenlijk tot de beslissing zijn gekomen om het productverantwoordingsverslag van [appellant] opnieuw te beoordelen met een "no-go". Volgens [appellant] betekent dit dat de beslissing mede is genomen door niet-objectieve examinatoren en daarmee onzorgvuldig tot stand is gekomen.
8.1. De Afdeling stelt voorop het uit oogpunt van zorgvuldigheid onjuist te achten dat de twee oorspronkelijke examinatoren die zelf meermaals hebben aangegeven de herkansing van [appellant] niet meer objectief te kunnen beoordelen, toch wederom ook met die beoordeling zijn belast. Maar toch volgt de Afdeling het betoog van [appellant] gelet op de stukken niet. Zij licht dit hierna toe.
8.2. De twee nieuwe examinatoren hebben [appellant] op 19 oktober 2022 laten weten dat zij de "go/no-go" beoordeling overnemen van de twee oorspronkelijke examinatoren. Op 28 oktober 2022 hebben deze twee nieuwe examinatoren [appellant] vervolgens een bericht gestuurd met de volgende inhoud:
"[…]
[examinator] en ik hebben, als nieuw toegewezen examinatoren bij jouw afstuderen, je concept eindverslag beoordeeld in het kader van de go/no-go die we geven. [examinator] en ik komen helaas tot een no-go voor jouw verslag. Dat betekent helaas dat jouw afstudeerproject hier eindigt.
We hebben je verslag zorgvuldig gelezen en zo ook beoordeeld. In de bijlagen vind je de opmerkingen die [examinator] en ik in je verslag hebben opgenomen, en de ingevulde beoordelingsrubric. Daarin lees je op het voorblad samenvattend onze motivatie waarom we tot dit oordeel komen.
[…]."
Uit de inhoud van deze berichten volgt dat de twee nieuwe examinatoren, onafhankelijk van de eerste twee examinatoren, tot de beslissing zijn gekomen om het verslag van [appellant] te beoordelen met een "no-go". Het door het college gebruikte zinsdeel ‘dat de vier examinatoren gezamenlijk tot de beslissing zijn gekomen’ kan dan ook gelet op deze berichten niet anders worden begrepen dan dat zowel de eerste twee examinatoren als de twee nieuwe examinatoren tot de conclusie zijn gekomen dat het verslag beoordeeld moest worden met een "no-go". De beslissing wordt daarmee deugdelijk gedragen door het oordeel van de twee nieuwe examinatoren, aan wiens objectiviteit niet behoeft te worden getwijfeld en is in het licht van deze aan [appellant] verzonden berichten ook niet onzorgvuldig tot stand gekomen.
8.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep
9. Het college heeft het administratief beroep van [appellant] tegen de beslissing van 17 november 2022 terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
154-1064