202300580/3/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposante], wonend te [woonplaats],
opposante,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023 in zaak nr. 202300580/2/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 3 mei 2023, in zaak nr. 202300580/2/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [opposante] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam van 14 november 2022, waarbij het door haar ingestelde administratief beroep tegen het haar gegeven bindend negatief studieadvies ongegrond is verklaard, niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposante] verzet gedaan.
[opposante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzet op een zitting behandeld op 11 juli 2023, waaraan [opposante], via een videoverbinding, heeft deelgenomen.
Overwegingen
1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gaat uitsluitend over de vraag of de Afdeling ten onrechte tot behandeling van de zaak zonder zitting is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van [opposante] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam van 14 november 2022. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan moet de verzetsrechter het verzet gegrond verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
2. In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling overwogen dat een beroep ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk wordt verklaard als betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op het moeten betalen van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. [opposante] is bij brief van 30 januari 2023 erop gewezen dat zij voor het door haar ingestelde beroep griffierecht moet betalen. Nadat is gebleken dat [opposante] het griffierecht niet heeft voldaan is [opposante] bij aangetekend verzonden brief van 16 maart 2023 medegedeeld dat het te betalen griffierecht uiterlijk op 13 april 2023 moet zijn betaald. Ook is vermeld dat, als het te betalen griffierecht niet op de vermelde datum is ontvangen, [opposante] ervan moet uitgaan dat alleen al om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat haar zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld. De aangetekend verzonden brief is door PostNL teruggezonden en bij brief van 6 april 2023 is de brief van 16 maart 2023 per gewone post nogmaals aan [opposante] toegezonden. In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het beroep van [opposante] kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de door de Afdeling bij brief van 16 maart 2023 gestelde termijn van 13 april 2023 heeft voldaan en niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [opposante] in verzuim is geweest.
4. In de door [opposante] in verzet aangevoerde argumenten ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [opposante] in verzuim is geweest het griffierecht te betalen.
5. Voor zover [opposante] aanvoert dat zij op 5 mei 2023 alsnog griffierecht heeft betaald, volgt hieruit niet dat het verzet gegrond is. In verzet wordt slechts beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring terecht was. Dit betekent dat [opposante] wel de gelegenheid krijgt om aannemelijk te maken dat zij wel tijdig het griffierecht heeft voldaan dan wel verschoonbaar te laat heeft betaald, maar niet meer de mogelijkheid had alsnog het verschuldigde griffierecht te betalen.
6. Voor zover [opposante] stelt dat haar partner het griffierecht tijdig heeft betaald, maar door een vergissing op een andere rekening - namelijk van een rechtbank - heeft overgemaakt, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling heeft [opposante] ter zitting in de gelegenheid gesteld een kopie van het bewijs van overschrijving van deze betaling aan de Afdeling te sturen. [opposante] heeft vervolgens een kopie van een document toegestuurd, waarin staat dat een bedrag van € 50,00 is betaald en waarop het zaaknummer van deze zaak is vermeld. Gelet op het gebruik van verschillende lettertypen in het document en de opmaak daarvan betwijfelt de Afdeling of het toegezonden document een kopie is van een bewijs van overschrijving door de bank aan [opposante] of haar partner verstrekt. Met deze kopie is niet aangetoond dat de overschrijving daadwerkelijk is gedaan. Daar komt bij dat op het document twee keer een datum is vermeld waarop de overschrijving zou hebben plaatsgevonden. Deze datum is 11 januari 2023. Ook dit roept vragen op. Het door [opposante] ingediende beroepschrift van 19 januari 2023 is namelijk op 23 januari 2023 door de Afdeling ontvangen en de eerste brief met het aan het beroep toegekende zaaknummer is op 26 januari 2023 aan [opposante] verzonden. Dat betekent dat [opposante] niet eerder dan 26 januari 2023 op de hoogte kon zijn van het zaaknummer. Dit zaaknummer is echter wel vermeld op de overgelegde kopie. Hieruit volgt dat [opposante] haar stelling dat haar partner het griffierecht voor deze zaak tijdig heeft overgemaakt op een andere rekening niet aannemelijk heeft gemaakt.
7. Voor zover [opposante] betoogt dat de brieven waarin de Afdeling haar erop gewezen heeft dat zij griffierecht moest betalen haar niet hebben bereikt omdat zij ziek was, op vakantie was en niet op haar huisadres verbleef, overweegt de Afdeling als volgt. Voorop staat de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een beroepschrift voor de tijdige betaling van het wettelijk verschuldigde griffierecht. Dat de brief van 16 maart 2023 [opposante] niet zou hebben bereikt omdat zij niet op het door haar opgegeven adres verbleef, is een omstandigheid die voor haar rekening komt. Daarbij betrekt de Afdeling dat de brief van 16 maart 2023 ook per e-mail aan [opposante] verzonden is, en dat niet is gebleken dat het onmogelijk was voor [opposante] om een zaakwaarnemer aan te stellen of een andere voorziening te treffen voor de periode waarin zij vanwege ziekte en vakantie niet op het door haar opgegeven adres verbleef.
8. Gelet op het voorgaande en nu het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan door [opposante] en er geen aanleiding is voor het aannemen van verschoonbaarheid van te late betaling, is het beroep terecht, zonder haar op zitting te horen, niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de behandeling van het beroep is beëindigd.
10. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
1014