ECLI:NL:RVS:2023:2939

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
202205235/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling was op 21 november 2012 ongewenst verklaard. De staatssecretaris heeft op 11 juni 2020 het verzoek van de vreemdeling om opheffing van deze ongewenstverklaring afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later besluit van 14 december 2020 bevestigd, waarbij het bezwaar van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 25 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.C. van Paridon.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring niet heeft hoeven beoordelen of het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit komt voort uit het feit dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is in deze situatie. De vreemdeling viel buiten de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn, omdat zij op 21 september 2012 aan de grens was geweigerd en niet had gesteld dat zij nadien rechtmatig in Nederland had verbleven.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202205235/1/V2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 augustus 2022 in zaak nr. 20/9410 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van haar ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring van de vreemdeling terecht niet heeft beoordeeld of het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, omdat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. De vreemdeling is op 21 november 2012 ongewenst verklaard. Op dat moment gold het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn, waarin - zakelijk weergegeven - is bepaald dat voor vreemdelingen aan wie overeenkomstig de Schengengrenscode de toegang is geweigerd en die nadien geen rechtmatig verblijf hebben gekregen de verplichtingen voortvloeiende uit de Terugkeerrichtlijn niet gelden. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn geeft de lidstaten de mogelijkheid tot het maken van deze uitzondering. Met ingang van 1 januari 2017 is voormelde uitzondering omgezet in artikel 109a van de Vw 2000 als definitieve wettelijke regeling (Stb, 2016, 45).
1.1.    Nu niet in geschil is dat de vreemdeling op 21 september 2012 overeenkomstig de Schengengrenscode aan de grens is geweigerd en zij ook niet heeft gesteld dat zij nadien rechtmatig in Nederland heeft verbleven, viel zij gelet op artikel 1 van het Tijdelijk besluit uitzonderingen Terugkeerrichtlijn, in samenhang gelezen met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn, buiten de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn.
2.       Dit oordeel hoeft verder niet te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift voor het overige geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
802-1003