202304567/1/V2 en 202304567/2/V2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 juli 2023 in zaken nrs. NL23.11114 en NL23.11116 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 april 2023 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdelingen komen uit Georgië. Dat land is aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering van personen die afkomstig zijn uit de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, te weten de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië. Dat de vreemdelingen in de eerste grief nader proberen te onderbouwen dat zij zijn geboren in Zuid-Ossetië en Abchazië, maakt niet dat zij onder de uitzondering vallen. Zij hebben namelijk vanaf hun jeugd tot hun laatste vertrek uit Georgië in Tbilisi gewoond. Voor zover de vreemdelingen nieuwe documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun betoog dat Georgië voor hen geen veilig land van herkomst is vanwege hun leefomstandigheden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij hiermee elementen toelichten waarover de staatssecretaris in de vorige procedure al het standpunt heeft ingenomen dat deze niet kunnen worden gezien als relevante elementen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De eerste grief slaagt daarom niet.
2. Wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
voorzieningenrechter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023
897-984