ECLI:NL:RVS:2023:3168

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
202203302/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen overplaatsing naar Handhavings- en Toezichtlocatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om hem over te plaatsen naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Het COA had op 2 maart 2022 besloten om de vreemdeling over te plaatsen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 17 mei 2022 de beroepen van de vreemdeling tegen deze besluiten ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 18 augustus 2023 geoordeeld dat de tweede grief van de vreemdeling, die gericht was tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel, niet in behandeling kon worden genomen. Dit omdat er geen hoger beroep mogelijk is tegen dit oordeel volgens de wet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van dit deel van het hoger beroep.

Wat betreft de eerste grief, die betrekking had op de overplaatsing naar de HTL, oordeelde de Raad van State dat deze grief niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad bevestigde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De staatssecretaris en het COA werden niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2023.

Uitspraak

202203302/1/V1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 17 mei 2022 in zaken nrs. NL22.4112 en 22/1486 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en
2.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2022 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 2 maart 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 17 mei 2022 heeft de rechtbank de tegen deze besluiten door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
1.1.    Wat de vreemdeling in dit deel van het hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
1.2.    De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.       De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL. Deze grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd.
3.       De staatssecretaris en het COa hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023
941