202304930/2/R4.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in Harderwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2023 in zaak nr. 21/4035 in het geding tussen:
[verzoekster],
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2021 heeft het college aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 21 bomen aan het Engelserf, de Veldkamp, en de Nassaulaan in Harderwijk.
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2023 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 9 augustus 2023, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Vaalburg, advocaat in Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Waar gaat het over?
2. [verzoekster] woont aan de [locatie] in Harderwijk. Het college heeft bij het besluit van 8 april 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 21 bomen aan het Engelserf, de Veldkamp en de Nassaulaan. De kap is volgens het college nodig voor groot onderhoud en herinrichting van deze wegen. [verzoekster] heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat zij het behoud van de bomen van groot belang acht voor de buurt waarin zij woont. Het college heeft haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbende is. De rechtbank heeft het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat het besluit van 8 april 2021 wordt geschorst tot na de behandeling van het hoger beroep.
Nader stuk
3. Na het sluiten van het onderzoek op de zitting van 9 augustus 2023 heeft [verzoekster] een nader stuk ingediend. Het is een reactie van een bewoner van de Nassaulaan op de voorgenomen kap en de informatievoorziening van de gemeente. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit stuk niet nodig voor de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Dit betekent dat het nadere stuk niet zal niet worden meegenomen bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Het nadere stuk wordt wel meegenomen in de behandeling van de bodemzaak.
Is [verzoekster] belanghebbende bij het besluit van 8 april 2021?
4. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij belanghebbende is bij het besluit van 8 april 2021. Daartoe voert zij aan dat zij zicht heeft op een van de bomen en dat haar buurt unieke kwaliteit ontleent aan het openbaar groen. De kap van de bomen tast de groenstructuur op een essentieel deel aan, omdat het gaat om een reeks volwassen bomen die onderdeel uitmaken van een stedenbouwkundige en ecologische structuur, waar ook haar perceel deel van uitmaakt. Volgens haar heeft zij daarom een persoonlijk belang bij een groene buurt.
4.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.2. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [verzoekster] geen belanghebbende is bij het besluit van 8 april 2021. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De afstand tussen het perceel van [verzoekster] en de dichtstbijzijnde boom die gekapt kan worden bedraagt ongeveer 130 m. De afstand tussen het perceel en de boom is niet zo kort dat [verzoekster] reeds daarom belanghebbende is bij het besluit van 8 april 2021.
Uit een door [verzoekster] overgelegde foto en haar verklaringen ter zitting bij de rechtbank en de voorzieningenrechter blijkt dat zij alleen zicht heeft op het topje van één van deze bomen vanaf haar balkon op de eerste verdieping. Tussen de boom en het perceel staat andere bebouwing en is er begroeiing die geen onderdeel uitmaakt van de kapvergunning. Deze bebouwing en begroeiing belemmert het uitzicht op de boom. Alleen in de winterperiode, als er geen bladeren aan de tussenliggende bomen hangen, heeft zij vanaf haar balkon zicht op het topje van de boom. Daarom is het zicht op de boom naar het oordeel van de voorzieningenrechter te beperkt om aan te kunnen nemen dat zij gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de kap van de bomen.
[verzoekster] heeft gesteld dat de bomen deel uitmaken van een groenstructuur, waar ook haar perceel toe behoort. Vanwege de afstand en het beperkte zicht op de bomen, levert de kap van 21 bomen geen dusdanige aantasting op van deze groenstructuur, dat ter plaatse van het perceel van [verzoekster] gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat in de omgevingsvergunning een herplantplicht voor 27 bomen is opgenomen. Ook heeft het college toegezegd om bij wijze van compensatiemaatregel nog vier extra bomen te gaan planten. Ten overvloede, op de zitting heeft het college daarover toegezegd dat als dat gewenst is, deze compensatie van deze vier bomen eventueel nog kan worden opgenomen in een herplantplicht.
Slotsom
5. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar in stand zullen blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Venema
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
912-1005