ECLI:NL:RVS:2023:3202
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing wijziging verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 december 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor wijziging van de beperking van haar aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 mei 2021 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 13 januari 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Tahitu, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 23 augustus 2023 door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.