ECLI:NL:RVS:2023:3290

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
202201901/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Heiloo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 18 februari 2022 het beroep van [appellant A] gegrond verklaarde en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo van 5 augustus 2020 vernietigde. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning aan de [locatie 1] in Heiloo. De vergunning was verleend op 18 december 2019, maar [appellant A] verzet zich tegen de vergunde vergroting, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 22 mei 2023. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank het betoog van [appellant A] over de goede ruimtelijke ordening niet te beperkt heeft opgevat en dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van de achteraanbouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant A]. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van 30 maart 2022 ongegrond.

Uitspraak

202201901/1/R1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Heiloo (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 18 februari 2022 in zaak nr. 20/4654 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2019 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel aan de [locatie 1] in Heiloo.
Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2020 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld. [partij] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft het college het bezwaar van [appellant A] opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 18 december 2019 onder aanvulling van de motivering ervan in stand gelaten.
[appellant A] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 30 maart 2022.
[partij] heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in dit nieuwe besluit.
[partij] en [appellant A] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2023, waar [appellant A], [partij], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Ishaq, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het bouwplan voorziet in het vergroten van de bestaande aanbouw achter de woning aan de [locatie 1] te Heiloo. De vergroting bestaat uit het deels verhogen van de bestaande achteraanbouw doordat de aanbouw aan de tuin- en achterzijde rechtop wordt getrokken. Het dak op deze aanbouw is deels vlak en deels voorzien van een schuin dak. De maximale goothoogte zal 5,7 m zijn en de maximale nokhoogte 7 m. In de naar het perceel van [appellant A] gerichte zijgevel worden op de begane grond en de eerste verdieping ramen aangebracht. Deze zijgevel is gelegen op iets meer dan 6 m van de erfgrens met het perceel van [appellant A]. De gevels van de nieuwe aanbouw worden bekleed met aluminium gevelbekleding. Afgezien van de aan te brengen isolatielaag van ongeveer 20 cm wordt er niet verder buiten het bouwvlak gebouwd.
Het bouwplan voorziet verder in het realiseren van een aanbouw aan de zijgevel die is gericht naar het perceel van [appellant A]. In bezwaar is de aanvraag gewijzigd in die zin dat de aanbouw alsnog buiten het bouwplan is gelaten. Daartoe is op de bouwtekening vermeld dat de gearceerde aanbouw vergunningsvrij is en geen deel uitmaakt van de bouwaanvraag. In het besluit op bezwaar van 5 augustus 2020 heeft het college de vergunning in stand gelaten in die zin dat deze alleen nog op de voorziene vergroting van de achteraanbouw ziet.
2.       Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Blockhovepark" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Wonen-2". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat de afstand tot de perceelsgrens minder dan 5 m blijft, de maximaal toegestane goothoogte van 4 m overschreden wordt en een deel van het bouwwerk, net als de bestaande bebouwing, buiten het bouwvlak zal liggen.
Het college is bereid mee te werken aan de afwijking van het  bestemmingsplan en heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor bouwen en voor het afwijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).
Daarover heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. Verder zal het bouwplan volgens het college niet leiden tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van direct omwonenden als [appellant A]. Gelet op de afstand van de voorziene ramen in de zijgevel tot de erfgrens, zal er voor [appellant A] wel enig verlies aan privacy zijn, maar niet in die mate dat dit onaanvaardbaar is. Voor wat betreft het oordeel dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand heeft het college zich gebaseerd op het positief welstandsadvies van 4 november 2019 van de welstandscommissie Mooi Noord-Holland (hierna: de welstandscommissie).
[appellant A] woont naast het perceel op het adres [locatie 2] en verzet zich tegen de vergunde vergroting van de woning. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
De aangevallen uitspraak
2.1.    [appellant A] heeft in de beroepsprocedure het rapport "Second Opinion Welstand" van 29 september 2020 van Bastiaan architect & consult (hierna: Bastiaan) overgelegd. De welstandscommissie heeft in beroep hierop gereageerd.
De rechtbank heeft overwogen dat het college zijn oordeel over welstand onvoldoende heeft gemotiveerd door enkel te verwijzen naar de adviezen van de welstandscommissie. Gelet op wat Bastiaan in de second opinion naar voren heeft gebracht en gelet op de specifieke welstandscriteria die in de welstandsnota Heiloo "Prachtig dorp in het groen" (hierna: de welstandsnota) zijn geformuleerd voor het Blockhovepark en de specifieke welstandscriteria die zijn geformuleerd voor traditionele architectuur, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de welstandscommissie gelegen om juist in het licht van de verhouding tussen de algemene welstandscriteria en de (meer) specifieke welstandscriteria nader te motiveren waarom het bouwplan ondanks het contrast (qua architectuur en materiaalkeuze) en ondanks het niet geringe volume van het bouwplan (relevant voor de vraag of nog wel sprake is van ondergeschiktheid en relevant voor wat betreft de mate van invloed van het bouwplan) toch voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
In wat [appellant A] verder heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de naar het perceel van [appellant A] gerichte ramen op de verdieping inbreuk maken op zijn privacy. Maar aangezien de afstand tussen de ramen en het perceel minimaal 6 m is, vindt de rechtbank het niet onredelijk dat het college hierin geen reden zag om de omgevingsvergunning te weigeren.
Het hoger beroep van [appellant A]
3.       De Afdeling stelt voorop dat het beroep van [appellant A] zich uitsluitend heeft gericht tegen de vergroting van de achteraanbouw van de woning. De rechtbank heeft daarom terecht alleen de vergunningverlening voor de uitbreiding van de al bestaande achteraanbouw beoordeeld. Ook de Afdeling zal zich daartoe beperken.
4.       [appellant A] wenst een verdergaande vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hij betoogt dat de rechtbank zijn beroepsgrond dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening te beperkt heeft opgevat. De rechtbank is volgens [appellant A] ten onrechte alleen ingegaan op de vraag of het bouwplan tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn privacy zal leiden. Ten onrechte heeft de rechtbank geen aandacht besteed aan andere aspecten van een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellant A] heeft de rechtbank miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat is voldaan aan de in artikel 9.4 van het bestemmingsplan opgenomen regel dat alleen mag worden afgeweken van de planregels als geen onevenredige aantasting van de omgeving plaatsvindt op deze aspecten. Volgens [appellant A] is dat het geval. Hij heeft daarbij gewezen op de afnemende bezonning voor het perceel Zanderslootweg 3, de verslechtering van zijn privacy, de aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de aantasting van de bouwvorm, het contrast van het bouwplan met het groene karakter van de wijk en de aantasting van verkeersveiligheid en parkeergelegenheid. Verder heeft hij betoogd dat de aanbouw zowel functioneel als architectonisch een tweede woning is.
4.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het betoog van [appellant A] dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening niet te beperkt opgevat en de beroepsgronden correct weergegeven in overweging 4 van de aangevallen uitspraak. [appellant A] heeft in beroep namelijk aangevoerd dat verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Uit het beroepschrift en de aanvullingen daarop en uit het verhandelde op de zitting van de rechtbank blijkt dat het bouwplan volgens [appellant A] in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de uitbouw aan de achterzijde van de woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt onaanvaardbaar is en omdat zijn privacy ernstig wordt aangetast.
Aangezien de rechtbank niet ambtshalve onderzoekt of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar dat doet aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden, is de rechtbank terecht niet ingegaan op andere aspecten van een goede ruimtelijke ordening die [appellant A] nu in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De Afdeling oordeelt over de aspecten die over een goede ruimtelijke ordening gaan het volgende.
4.3.    Er zijn geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van [appellant A] dat met de uitbreiding van de aanbouw een tweede woning wordt gerealiseerd.
Voor zover [appellant A] heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 9.4 van de planregels opgenomen voorwaarde om af te wijken van het bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat het college in dit geval geen toepassing heeft gegeven aan deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Het college heeft, zoals gezegd, de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van Bijlage II bij het Bor. Dat wil niet zeggen dat de argumenten van [appellant A] niet hoeven te worden besproken. Zoals gezegd moet het college bij toepassing van deze bevoegdheid de belangen afwegen. In dat kader zal de Afdeling die argumenten bespreken.
In wat [appellant A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van de voorziene achteraanbouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant A]. Weliswaar zal de vergroting van de achteraanbouw door de plaatsing van ramen op de eerste verdieping tot verlies van privacy leiden. Maar het gaat om ramen van een slaapkamer, de afstand tot de perceelsgrens is minimaal 6 m en tot de woning van [appellant A] ruim 11 m en er is geen sprake van directe inkijk in de woning van [appellant A]. Het bouwplan heeft verder geen invloed op de bezonning van het perceel van [appellant A] en [appellant A] wordt ook niet geraakt in zijn belang doordat de parkeerruimte op het perceel van [partij] is aangetast. Voor zover [appellant A] heeft aangevoerd dat de verkeersveiligheid in het geding is, ziet dit niet op de gevolgen van het bouwplan, maar op het gebruik van een tweede uitrit naast het bos. Daarop ziet deze uitspraak niet, zoals gezegd.
4.4.    In wat [appellant A] in hoger beroep heeft aangevoerd over de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan, ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het besluit om deze reden had moeten vernietigen. Het college heeft het bouwplan voorgelegd aan zijn stedenbouwkundige en heeft in het besluit op bezwaar van 5 augustus 2020 gemotiveerd dat het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. Daarbij is onder meer ingegaan op de gevolgen van het bouwplan voor het straat- en bebouwingsbeeld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar is, omdat de afstand van de bestaande bebouwing tot de perceelgrens, afgezien van de isolatielaag, niet toeneemt, het bebouwd oppervlak, opnieuw afgezien van de isolatielaag, niet toeneemt en de uitbreiding aan de achterzijde van het bouwvlak vanwege de diepte van het perceel een minimale invloed heeft. Ook is van belang geacht dat de hogere goothoogte zich aan de achterzijde van de woning bevindt en vanaf de openbare ruimte niet zichtbaar is. Verder heeft de vergroting van de achteraanbouw geen nadelige gevolgen voor de doorkijk tussen de kavels, omdat de dakconstructie zal bestaan uit een dwarskap, wat de doorkijk tussen de percelen minder belemmert.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het het bouwplan stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar vindt.
Het betoog faalt.
5.       [appellant A] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de voorbereiding van het besluit heeft gehandeld in strijd met tal van algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat het besluit op bezwaar van 5 augustus 2020 daarom onzorgvuldig is voorbereid.
5.1.    [appellant A] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Dit betoog moet buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog waarom het besluit onzorgvuldig is voorbereid niet al bij de rechtbank kon worden aangevoerd. [appellant A] had dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Het incidenteel hoger beroep van [partij]
7.       [partij] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant A] gegrond is. Nu het hoger beroep van [appellant A], gelet op het voorgaande, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van [partij] vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking daarvan kan daarom niet worden toegekomen.
Het besluit van 30 maart 2022
8.       In het besluit van 30 maart 2022 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant A] gemaakte bezwaar tegen de bij besluit van 18 december 2019 verleende omgevingsvergunning. Het college heeft in dat besluit de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard, de motivering van het besluit aangevuld met een aanvullend advies van de welstandscommissie van 14 maart 2022 en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Dit besluit wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Dat wil zeggen dat van de zijde van [appellant A] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, aangezien daarbij aan zijn bezwaren niet tegemoet is gekomen.
[partij] heeft te kennen gegeven het eens te zijn met dit besluit.
9.       Het college heeft zich met verwijzing naar het aanvullend welstandsadvies van 14 maart 2022 opnieuw op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat het advies van de welstandscommissie op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het uitgebreid ingaat op de door de rechtbank geconstateerde gebreken in de motivering van het welstandsoordeel. In het welstandsadvies is vermeld dat het bouwplan moet worden getoetst aan de "traditionele Architectuurcriteria" uit de welstandsnota. Omdat het om een verbouwing van een bestaande woning gaat, zijn de gebiedsgerichte criteria niet van toepassing. Over de algemene welstandscriteria heeft de welstandscommissie toegelicht dat die pas van toepassing zijn als binnen de toepasselijke criteria geen ruimte wordt gevonden voor een beoordeling die recht doet aan de situatie.
De welstandscommissie heeft verder gemotiveerd uiteengezet dat zij van mening is dat de voorgestelde aanbouw door zijn positionering, zijn ondergeschikte afmeting en eenduidige en terughoudende materialisering, gelet op de traditionele architectuurcriteria, voldoet aan redelijke eisen van welstand. De bestaande woning blijft als hoofdvolume bepalend voor het gevelbeeld vanaf de straat en de keuze voor een contrasterende vormgeving is met respect voor de architectuur van de bestaande woning uitgewerkt, aldus het welstandsadvies.
Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 30 maart 2022
10.     [appellant A] heeft tegen het nieuwe besluit op bezwaar gronden aangevoerd die overeenkomen met de gronden waarover de Afdeling hiervoor bij de bespreking van het hoger beroep al een oordeel heeft gegeven. De Afdeling ziet geen reden om voor het nieuwe besluit op bezwaar anders te oordelen over de gronden die gaan over een goede ruimtelijke ordening. Wat [appellant A] hierover in beroep heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 30 maart 2022.
[appellant A] heeft op de zitting verder gesteld dat ook is beoogd om het hiervoor onder 5 weergegeven betoog over de voorbereiding van het besluit op bezwaar ook aan te voeren tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Nog daargelaten dat daarvan uit de ingediende stukken niet blijkt, slaagt dit betoog niet. Voor zover het betoog gaat over de voorbereiding van het besluit op bezwaar van 5 augustus 2020 heeft de Afdeling namelijk onder 5.1 al geoordeeld dat dit niet meer aan de orde kan komen. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en ook de rechtszekerheid van vergunninghouder kan niet worden aanvaard dat deze beroepsgrond nu opnieuw wordt aangevoerd terwijl deze tijdig tegen het oorspronkelijk besluit naar voren had kunnen worden gebracht. Aangezien de door [appellant A] in dit verband aangevoerde feiten en omstandigheden niet specifiek gaan over de voorbereiding van het nieuwe besluit op bezwaar van 30 maart 2022 nadat de rechtbank het eerdere besluit op bezwaar van 5 augustus 2020 had vernietigd, ziet de Afdeling in wat [appellant A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het besluit op bezwaar van 30 maart 2022 onzorgvuldig is voorbereid.
11.     [appellant A] betoogt dat het college zich voor zijn oordeel over de redelijke eisen van welstand niet heeft mogen baseren op het aanvullende advies van de welstandscommissie van 14 maart 2022. Onder verwijzing naar de overgelegde aanvullende second opinion van Bastiaan architecten van 30 mei 2022, heeft [appellant A] aangevoerd dat het college nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens [appellant A] gaat het hier om nieuwbouw, zodat het bouwplan ook moet voldoen aan de gebiedscriteria uit de welstandsnota. [appellant A] vindt verder dat het bouwplan in strijd is met de toepasselijke criteria uit de welstandsnota. Zo wordt het doorzicht tussen de woningen naar het achterliggende groen te veel aangetast door realisering van het bouwplan en neemt het bouwvolume enorm toe waardoor het niet als ondergeschikte uitbreiding kan worden aangemerkt. Verder heeft de uitbreiding van de woning geen duidelijke relatie met het traditionele woonhuis en voldoet ook de materiaalkeuze niet aan de welstandscriteria.
11.1.  De Afdeling ziet in wat [appellant A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich voor zijn oordeel omtrent welstand niet heeft mogen baseren op het aanvullende welstandsadvies.
In de eerste plaats is van belang dat uit het aan het besluit van 30 maart 2022 ten grondslag liggende advies van de welstandscommissie blijkt dat de welstandscommissie het bouwplan heeft getoetst aan de in de welstandsnota opgenomen criteria voor traditionele architectuur. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de welstandscommissie bij deze beoordeling is uitgegaan van een onjuist beoordelingskader. In de welstandsnota staat dat het gebiedsgerichte welstandsbeleid is geformuleerd voor volledige nieuwbouw in een bepaald gebied waarin het moet passen. Omdat het bouwplan voorziet in de verbouwing van een bestaande aanbouw bij het bestaande hoofdgebouw op het perceel, voorziet het dus niet in nieuwbouw in de zin van de welstandsnota. Volgens de welstandsnota zijn de gebiedsgerichte criteria voor woongebieden niet van toepassing bij verbouwingen.
In het oog springend bij de traditionele architectuurcriteria vindt de Afdeling verder dat enerzijds als algemeen uitgangspunt geldt dat het respectvol veranderen van een traditioneel gebouw mogelijk is door het hanteren van een welbewust contrast en dat anderzijds in andere criteria de nadruk wordt gelegd op eenheid van bebouwing en aansluiting bij de architectuur van het traditionele gebouw. Uit het gemotiveerde welstandsadvies blijkt dat de welstandscommissie met inachtneming van alle van toepassing zijnde criteria tot een weloverwogen positief oordeel is gekomen. In het welstandsadvies is vermeld dat de aanbouw achter de woning wordt gerealiseerd op de plek waar voorheen ook een aanbouw stond. Omdat er vanaf de straat voldoende doorzicht blijft naar het achterliggende groen, gaat de welstandscommissie akkoord met de positionering van de aanbouw. Verder is in het welstandsadvies vermeld dat het volume van de nieuwe aanbouw duidelijk ondergeschikt is aan de bestaande woning en dat zowel de ligging (achter de woning) als de hoogte (de nok van de aanbouw is duidelijk lager) ook bijdragen aan de ondergeschiktheid. Over de vormgeving is in het advies vermeld dat de aanbouw een duidelijke relatie aangaat met het traditionele woonhuis. Goothoogte, dakvorm en dakhelling verhouden zich op een heldere wijze met de oorspronkelijke vormgeving van de woning, aldus het advies. De keuze voor het contrasterende materiaalgebruik in de vorm van een eenduidige op zink gelijkende, matgrijs metalen bekleding versterkt volgens de welstandscommissie de ondergeschiktheid van het nieuw gerealiseerde volume. Het materiaal is volgens de welstandscommissie ook binnen de traditionele architectonische vormgeving een verantwoorde keuze. De aanbouw gaat geen concurrentie aan met de traditioneel gedetailleerde woning. Verder zal dit materiaalgebruik er voor zorgen dat het beeld van het nieuwe volume wordt opgenomen in het achterliggende groen. In de loop van de tijd zal dit effect versterkt worden doordat de kleur en uitstraling van het gevelmateriaal doffer zal worden.
Op de zitting heeft [partij] over de aluminium gevelbekleding, ter vervanging van de eerder beoogde zinkbeplating, nog toegelicht dat deze is voorzien van een coatinglaag, waardoor de kleur in de loop van de tijd zal veranderen, net zoals het geval zou zijn bij het gebruik van zink.
Weliswaar is in de opgestelde second opinion van Bastiaan van 30 mei 2022 een andere visie gegeven over het bouwplan in relatie tot de welstandscriteria dan in het welstandsadvies, maar dat leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het welstandsadvies niet toereikend is voor het genomen besluit. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in de welstandsnota neergelegde welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. Nu niet is gebleken dat het gemotiveerde welstandsadvies van 14 maart 2022 onjuistheden bevat, bestaat geen grond voor het oordeel dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Dit betekent dat het college zich mede op basis van het door de welstandscommissie uitgebrachte aanvullende advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Het betoog slaagt niet.
12.     Het beroep is ongegrond.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo van 30 maart 2022 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
604