202106601/1/R3.
Datum uitspraak: 6 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 2 september 2021 in zaak nr. 21/542 in het geding tussen:
[appellante] en [partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college geweigerd om aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van de situatie van de woning ten opzichte van een eerder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) in Wijhe.
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 maart 2020 herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.
Bij uitspraak van 2 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] en [partij] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 augustus 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [partij], en het college, vertegenwoordigd door drs. A.B. Karolak-Landman en M. Waardenburg, zijn verschenen. Ook is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wettelijke bepalingen, regelgeving en planregels die ten grondslag liggen aan de hiernavolgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Op 9 oktober 2018 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel. Deze omgevingsvergunning is door de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, in rechte onaantastbaar geworden. 3. [appellante] is eigenaar van het perceel dat grenst aan het perceel waarop de verleende omgevingsvergunning ziet en woont daar. Naar aanleiding van een mede door [appellante] ingediend verzoek tot handhaving is geconstateerd dat de gebouwde vrijstaande woning afwijkt van het bestemmingsplan "Wijhendaalseweg ongenummerd", omdat deze bij de achtergevel niet op een afstand van 3 m, maar van 2,71 m tot de erfgrens staat. Daarnaast is de woning deels gebouwd op gronden met de bestemming "Tuin", waar de bouw van een woning niet is toegestaan.
4. Vanwege de geconstateerde afwijkingen heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de positie van de vrijstaande woning op het perceel. Het college heeft deze bij besluit van 10 maart 2020 geweigerd, omdat [vergunninghouder] geen planschadeovereenkomst wilde ondertekenen. Hierdoor constateerde het college een gebrek aan economische uitvoerbaarheid. Tegen dit besluit is [vergunninghouder] in bezwaar gegaan.
5. Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college naar aanleiding van het bezwaarschrift alsnog reden gezien om de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen. Hiervoor heeft het college gebruik gemaakt van de in artikel 8.1, aanhef en onder a en f, van de planregels neergelegde bevoegdheid om bij omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken. Daarbij constateert het college dat aan de voorwaarden van artikel 8.2 van de planregels is voldaan. De bouw buiten het bouwvlak, op gronden met de bestemming "Tuin", op een afstand van 29 cm dichter bij de erfgrens dan het bestemmingsplan toestaat, doet volgens het college geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van het naastgelegen perceel en het bebouwingsbeeld. In de beslissing op bezwaar is daarbij geconcludeerd dat het risico op planschade nagenoeg nihil is, waardoor het niet ondertekenen van de planschadeovereenkomst niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat.
Uitspraak rechtbank
6. De rechtbank heeft het door [appellante] en [partij] hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de positie van de voorgevel geen strijd met het bestemmingsplan oplevert. Voor zover is betoogd dat de omgevingsvergunning is gebaseerd op de veronderstelling dat de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens 2,71 m bedraagt maar de feitelijke afstand 2,686 m bedraagt, heeft de rechtbank overwogen dat het college moet beslissen op een aanvraag zoals deze aan het college is voorgelegd. Verder heeft zij overwogen dat uit de in het bestreden besluit opgenomen belangenafweging volgt dat het feit dat de woning ondertussen is gerealiseerd, bij de vergunningverlening niet is meegewogen. De rechtbank heeft het ook niet aannemelijk geacht dat de woning van [appellante] veel minder waard dan wel onverkoopbaar is geworden omdat de woning van [vergunninghouder] aan de achterzijde 29 cm dichter op de zijdelingse perceelsgrens staat. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het de stelling dat het thans vergunde bouwplan nog steeds niet heeft geresulteerd in een legalisatie van de feitelijke situatie, omdat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet 2,71 m maar 2,686 m bedraagt, niet onderschrijft. [appellante] is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Voorgevelrooilijn
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de plaatsing van het bouwwerk buiten de voorgevelrooilijn in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan noemt dat de plaatsing in de voorgevelrooilijn vereist is.
7.1. In haar uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, onder 3.1, heeft de Afdeling al overwogen dat het bestemmingsplan geen regels bevat op grond waarvan een hoofdgebouw in lijn met de voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat in de toelichting bij het bestemmingsplan weliswaar is vermeld dat het wenselijk is om de woning in de voorgevelrooilijn van de Wijhendaalseweg te bouwen, maar dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3975), aan de toelichting behorende bij het bestemmingsplan geen juridisch bindende betekenis toekomt. De Afdeling ziet in deze procedure geen aanleiding om op dit eerdere oordeel terug te komen. Om deze reden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de plaatsing van de woning wat de voorgevel betreft, geen strijd met het bestemmingsplan oplevert. Het betoog slaagt niet.
Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
8. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen waarbij werd uitgegaan van een afstand van 2,71 m van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens. [appellante] voert aan dat de rechtbank niet had mogen concluderen dat het college bij het toetsen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning de feitelijke situatie niet hoefde te betrekken. Het college heeft namelijk aangegeven dat deze wel naar de feitelijke maatvoering heeft gekeken, aldus [appellante].
Daarbij stelt [appellante] dat het college bij het beoordelen van de feitelijke situatie onzorgvuldig te werk is gegaan. Het college heeft zich ten onrechte laten leiden door aan de aanvraag toegevoegde tekeningen die zijn opgesteld op basis van kadasterdata.nl en niet afkomstig zijn van een onafhankelijke partij, zoals bijvoorbeeld het kadaster.
Ook betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geconcludeerd heeft dat het college bij het beoordelen van de feitelijke situatie meer waarde heeft mocht hechten aan de door het college uitgevoerde metingen dan aan de meting van [appellante]. De metingen zijn verricht door ambtenaren die eerder leugenachtige verklaringen hebben afgelegd, aldus [appellante]. Ook meent [appellante] dat haar meetapparatuur betrouwbaarder is dan de door de ambtenaren gebruikte methode. Bovendien wijken de resultaten van de controle van de ambtenaren significant af van een eerdere controle. Daarbij had het college ook in een eerder stadium aan [appellante] kunnen vragen om metingen te verrichten.
8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2665) is in het stelsel van de Wabo geen plaats voor een beslissing omtrent een omgevingsvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. 8.2. [appellante] heeft niet ter discussie gesteld dat op de tekening bij de vergunningsaanvraag een afstand van 2,71 m tot de perceelgrens is aangegeven. Daardoor staat niet ter discussie dat het college heeft beoordeeld wat is aangevraagd. Om die reden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college beslist heeft op de aanvraag zoals deze is ingediend.
8.3. Wat [appellante] heeft aangevoerd over de feitelijke afstand en de wijze van meten kan geen doel treffen. Dat gaat namelijk over de vraag of de feitelijke situatie overeenstemt met de situatie waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, al heeft overwogen, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
288
Bijlage: wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1 Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
(…)
Regels bestemmingsplan "Wijhendaalseweg ongenummerd"
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, (erf)ontsluitingswegen en paden;
met de daarbijbehorende:
c. andere bouwwerken;
d. erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.
3.2.1 Erkers
Een erker mag:
a. de bouwgrens over maximaal de halve gevelbreedte van het hoofdgebouw met maximaal 2,00 m overschrijden;
b. niet minder dan 3,00 m tot gronden met een verkeersbestemming worden gebouwd;
c. een bouwhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
3.2.2 Andere bouwwerken
a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1,00 meter;
b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
met daarbijbehorende:
b. tuinen en erven;
c. parkeervoorzieningen.
d. gebouwen;
e. andere-bouwwerken,
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5,00 m bedragen;
c. de afstand van de vrijstaande zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3,00 m bedragen;
d. de goothoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan de in de aanduiding "maximale goothoogte (m)" aangegeven goothoogte;
e. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Bevoegdheid
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
(…)
f. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:
1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationele uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3,00 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;
2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;
(…)
8.2 Toetsingscriteria
De in lid 8.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. de verkeerssituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.