ECLI:NL:RVS:2023:3414

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
202206925/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling was op 11 november 2022 in bewaring gesteld, maar de rechtbank Den Haag had op 28 november 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De vreemdeling had drie dagen in een politiecel doorgebracht voordat hij naar een detentiecentrum werd overgebracht, wat in strijd is met de voorwaarden voor bewaring volgens de Terugkeerrichtlijn. De staatssecretaris had niet gemotiveerd waarom deze gang van zaken noodzakelijk was, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de rechtbank ten onrechte geen ambtshalve toetsing had uitgevoerd.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 1890,00 voor de periode van zijn onrechtmatige bewaring. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.929,50 bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de wettelijke voorwaarden voor bewaring van vreemdelingen en de rechten van deze personen onder het bestuursrecht.

Uitspraak

202206925/1/V3.
Datum uitspraak: 7 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 november 2022 in zaak nr. NL22.23148 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 28 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       In zijn derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte geen reden heeft gezien om ambtshalve de bewaring onrechtmatig te achten. Daarbij wijst de vreemdeling op de omstandigheid dat al ten tijde van de zitting uit het procesdossier bleek dat hij drie dagen in een politiecel is geplaatst voordat hij naar het detentiecentrum is vervoerd.
1.1.    Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting (artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn). Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring, waarvan de bewaringsrechter de niet-naleving als daar aanleiding toe is ambtshalve moet vaststellen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 6. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. De Afdeling wijst op het arrest W.M. van het Hof van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom het nodig was om de vreemdeling drie dagen in een politiecel te plaatsen. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3290, onder 1.1. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande niet onderkend dat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig is geweest.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Omdat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest, bestaat voor ambtshalve toetsing door de Afdeling geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 28 november 2022 in zaak nr. NL22.23148;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1890,00 over de periode van 11 november 2022 tot en met 28 november 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.929,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023
873