ECLI:NL:RVS:2023:3473

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
202204976/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na gebruik van cannabis en de beoordeling van rijgeschiktheid

In deze zaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) het rijbewijs van de appellant ongeldig verklaard op basis van het vermoeden dat hij niet langer beschikt over de rijvaardigheid. Dit vermoeden is ontstaan na een staandehouding door de politie op 10 februari 2020, waarbij de appellant zonder licht reed en aangaf tetrahydrocannabinol (THC) te gebruiken. Na een speekseltest en bloedtest, waarbij een THC-gehalte van 6 microgram per liter bloed werd vastgesteld, heeft de politie het CBR geïnformeerd. Het CBR heeft vervolgens een geschiktheidsonderzoek opgelegd, waaruit bleek dat de appellant cannabis misbruikte. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de ongeldigverklaring ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de appellant niet voldoet aan de eisen voor medicinaal cannabisgebruik, aangezien de cannabis niet door een arts is voorgeschreven en niet uit een apotheek komt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het CBR het rapport van psychiater Corthals aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het CBR op goede gronden het rijbewijs van de appellant ongeldig heeft verklaard. De belangen van de verkeersveiligheid wegen zwaarder dan de persoonlijke omstandigheden van de appellant.

Uitspraak

202204976/1/A2.
Datum uitspraak: 13 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 30 juni 2022 in zaak nr. 21/3905 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 19 mei 2021 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.G.M.C. Peters, advocaat in Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De politie heeft [appellant] op 10 februari 2020 staande gehouden als bestuurder van een auto omdat hij zonder licht reed. Omdat [appellant] tijdens de staandehouding heeft aangegeven dat hij als medicatie tetrahydrocannabinol (hierna: THC) gebruikt, is vervolgens een speekseltest afgenomen. De afgenomen speekseltest gaf een indicatie voor de stof cannabis. Daarop is [appellant] aangehouden en is op het politiebureau een bloedtest afgenomen. Het THC-gehalte in zijn bloed bedroeg 6 microgram per liter bloed. De grenswaarde voor deze stof is 3 microgram THC per liter bloed. De politie heeft na de aanhouding aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan in de zin van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Op basis van deze mededeling heeft het CBR bij besluit van 18 mei 2020 aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 opgelegd.
2.       Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 januari en 8 maart 2021. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van psychiater H.J.T.M. Corthals van 7 februari 2021, dat is aangepast op 22 maart 2021 (hierna: het rapport). Corthals komt in het rapport tot de conclusie dat door de combinatie van bevindingen de psychiatrische diagnose "cannabismisbruik resp. drugmisbruik in de algemene, klinische betekenis van het woord, niet aannemelijk gestopt" kan worden gesteld. Het CBR heeft naar aanleiding daarvan bij besluit van 12 mei 2021 het rijbewijs van [appellant] vanaf 19 mei 2021 ongeldig verklaard. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Besluit op bezwaar
3.       In het besluit op bezwaar van 3 augustus 2021 heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat [appellant] ongeschikt is om te rijden. Het CBR ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het rapport en de conclusie van psychiater Corthals. [appellant] heeft geen tegenrapportage overgelegd waaruit anders blijkt.
4.       Verder heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medicinaal cannabisgebruik, omdat de cannabis niet is voorgeschreven door een arts en ook niet afkomstig is van een apotheek. Uit het rapport van Corthals blijkt onder andere dat [appellant] van door hem thuis gekweekte cannabis ongeveer 5 gram per dag tot zich neemt in de vorm van olie en/of door rauwe cannabis te laten verdampen en via roken of vaporiseren. Uit het rapport blijkt ook dat holistisch arts P.J.C. Meurs in 2020 geen cannabis heeft voorgeschreven aan [appellant] en dat de maag-darm-leverarts M.W.M.D. Lutgens aangeeft dat er geen medische indicatie is voor cannabisgebruik. Voor medicinaal gebruik van cannabis geldt een wettelijke limiet. Bij [appellant] is een THC-waarde aangetroffen die tweemaal boven deze limiet lag. Volgens het CBR is sprake van een stoornis in het gebruik van psychoactieve middelen zoals bedoeld in paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling).
Oordeel van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft vastgesteld dat in beroep niet in geschil is dat [appellant] dagelijks cannabis gebruikt. Evenmin is in geschil dat het cannabisgebruik van [appellant] niet onder medicinaal cannabisgebruik in juridische zin valt, omdat hij zelf zijn cannabis kweekt en niet door een arts voorgeschreven cannabis van de apotheek gebruikt. De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorlag, was of het gebruik van [appellant] gekwalificeerd moet worden als drugsmisbruik, zijnde het misbruik van psychoactieve middelen, zoals bedoeld in paragraaf 8.8 van de Regeling.
6.       De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn standpunt dat de keurend psychiater niet onafhankelijk zou zijn. Volgens de rechtbank blijkt uit de e-mail van 26 januari 2021 van het CBR namelijk dat de psychiater enkel om uitleg aan het CBR heeft gevraagd.
7.       De rechtbank heeft verder overwogen dat het CBR het rapport aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport naar voren gebracht. Niet in geschil is dat [appellant] zelfgekweekte cannabis gebruikt, die niet is verstrekt door een apotheek en dat de cannabis niet door een arts (op recept) is voorgeschreven. In de gebruikersverklaring die [appellant] heeft overgelegd staat alleen vermeld waarom hij dagelijks cannabis gebruikt en dat zijn arts/zorgverlener daarmee bekend en akkoord is. Dat de cannabis die de apotheek verstrekt voor [appellant] onvoldoende werkt, maakt het niet anders. De door [appellant] gekweekte cannabis is sterker dan de vijf soorten die via de apotheek te verkrijgen zijn. Alleen al om die reden kan de door [appellant] gekweekte cannabis niet worden gelijkgesteld aan voorgeschreven medicinale cannabis, aldus de rechtbank.
8.       De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, omdat geen sprake is van medicinaal cannabisgebruik in juridische zin, het betoog dat het gebruikte toetsingskader niet geschikt is voor gebruikers van medicinale cannabis geen bespreking meer behoeft. Ook behoeft volgens de rechtbank de vraag of door medicinaal gebruik gewenning optreedt geen bespreking meer.
9.       De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
10.     De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het CBR terecht en op goede gronden het rijbewijs van [appellant] ongeldig heeft verklaard. Zij heeft daarom het beroep ongegrond verklaard.
11.     [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.
Wettelijk kader
12.     De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
Onafhankelijkheid psychiater Corthals
13.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat psychiater Corthals onafhankelijk is. Uit de stukken blijkt volgens [appellant] dat de psychiater aan het CBR heeft gevraagd hoe hij zijn bevindingen moet concluderen. Hieruit volgt dat de psychiater niet onafhankelijk is, maar is gebonden aan de wijze waarop zijn opdrachtgever, het CBR, conclusies geformuleerd wil hebben. Het CBR heeft hier belang bij omdat zij bij de beoordeling zo min mogelijk ruimte willen laten voor bijzondere individuele situaties, aldus [appellant].
13.1.  De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het CBR het rapport van Corthals aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin niet begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Uit de stukken die [appellant] aanhaalt, de e-mails van 26 januari 2021 en de notitie van het telefoongesprek van die dag, blijkt namelijk dat de psychiater enkel om uitleg van de huidige stand van zaken over rijgeschiktheid en medicinaal gebruik van cannabis heeft gevraagd en dat de medewerker van het CBR de informatie uit de zogenoemde opleidingsklapper over medicinale cannabis heeft verstrekt. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat dit niet maakt dat de psychiater niet onafhankelijk is.
13.2.  Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Medicinale cannabis in juridische zin
14.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van medicinale cannabis in juridische zin, omdat hij cannabis voor medicinale doeleinden gebruikt, zoals volgens [appellant] erkend door de keurende psychiater. Waar deze cannabis gekocht of gekweekt wordt, staat volgens [appellant] los van de omstandigheid dat bij hem een medische noodzaak is voor cannabis.
14.1.  Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van medicinaal cannabisgebruik in juridische zin. Zo is de cannabis niet voorgeschreven door een arts (dus op recept) en niet verstrekt door een apotheek. Dat de keurend psychiater verklaard heeft dat het aannemelijk is dat het cannabisgebruik van [appellant] een positieve invloed heeft op klachten die passen bij de ziekte van Crohn, betekent niet dat [appellant] cannabis medicinaal gebruikt in juridische zin (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1433, onder 5.3). De keurend psychiater Corthals komt in zijn rapport tot de conclusie dat sprake is van drugsmisbruik in de algemene klinische betekenis van het woord, zoals beschreven in de Richtlijn Drugsmisbruik in het kader van rijgeschiktheidskeuringen van de Federatie Medisch Specialisten en zoals bedoeld in paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling.
14.2.  Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
15.     [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank in de door hem gestelde omstandigheden, dat hij cannabis voor medicinale doeleinden gebruikt en dat de politie aangegeven heeft dat [appellant] geen gevaarzettend rijgedrag heeft vertoond, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien het CBR op te dragen om aan hem alsnog een rijtest aan te bieden. Met een rijtest kan [appellant] aantonen dat hij geschikt is om deel te nemen aan het verkeer.
15.1.  Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen voldoet [appellant] niet aan de vereisten van medicinaal cannabisgebruik in juridische zin. Het CBR heeft aan de conclusie dat sprake is van misbruik van psychoactieve middelen het rapport van Corthals ten grondslag gelegd. Paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling vereist een strenge opstelling van de keurend arts gelet op de gevaren van het gebruik van deze middelen voor de verkeersveiligheid, zoals het CBR op zitting ook naar voren heeft gebracht. De overige inhoud van het proces-verbaal van de politie waarop [appellant] zich beroept, wat daar verder van zij nu bedoeld proces-verbaal juist de mededeling artikel 130 Wvw1994 bevat, kan daaraan niet afdoen en wijst ook op zichzelf niet op een bijzondere omstandigheid die het CBR er in dit geval toe had moeten brengen de belangen van [appellant] zwaarder te laten wegen dan het algemene belang van de verkeersveiligheid.
15.2.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
16.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
17.     Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023
735-1068
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. (…)
b. (…)
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Artikel 134
1. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
2. (…)
3. Het CBR deelt, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid rijvaardigheid
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.