ECLI:NL:RVS:2023:3487

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
202106514/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging verblijfsrecht van vreemdeling als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 17 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 december 2020 was genomen, waarin het verblijfsrecht van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan werd beëindigd. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 6 april 2021. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had afgezien van het horen van de vreemdeling in bezwaar.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet hoefde te horen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet kon concluderen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling te horen. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de staatssecretaris werd verplicht om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, waarbij hij de vreemdeling moet horen.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opkwamen tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 september 2023.

Uitspraak

202106514/1/V1.
Datum uitspraak: 14 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 september 2021 in zaak nr. NL21.6632 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2020 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan beëindigd.
Bij besluit van 6 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de vijfde grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond is zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 april 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar en hem daarvoor moeten horen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 september 2021 in zaak nr. NL21.6632;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 6 april 2021, V-[...];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023
382-1028