ECLI:NL:RVS:2023:3529
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek werd op 20 januari 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 4 november 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling geen belang meer had bij het hoger beroep, omdat de ongewenstverklaring inmiddels was opgeheven. De Raad van State oordeelde echter dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat hij om vergoeding van de gemaakte kosten had verzocht. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.