ECLI:NL:RVS:2023:3590

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
202304632/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake bewaring

Op 1 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 14 juli 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting bij de rechtbank op 10 juli 2023 heeft de staatssecretaris toegezegd de maatregel op te heffen en schadevergoeding aan te bieden, omdat de maatregel onrechtmatig was geworden door een te late omzetting. De vreemdeling stelt echter dat hij geen schriftelijk aanbod voor schadevergoeding heeft ontvangen en dat de bewaring vanaf 8 juli 2023 onrechtmatig was. De staatssecretaris heeft op 25 juli 2023 schriftelijk bevestigd dat hij schadevergoeding heeft aangeboden voor de periode van 8 tot en met 10 juli 2023.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de vreemdeling onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat hij met het aanbod van de staatssecretaris heeft bereikt wat hij met het hoger beroep beoogde. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Desondanks heeft de Afdeling overwogen of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moest worden veroordeeld. Aangezien de staatssecretaris pas op 25 juli 2023 een aanbod voor schadevergoeding heeft gedaan, terwijl de vreemdeling al eerder had aangegeven dat hij geen aanbod had ontvangen, heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris tijdig had moeten handelen. Hierdoor is het belang van de vreemdeling bij een uitspraak op het hoger beroep vervallen, en is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202304632/1/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 juli 2023 in zaak nr. NL23.19074 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 14 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft op de zitting bij de rechtbank van 10 juli 2023 toegezegd de maatregel per die dag op te heffen en aan de vreemdeling schadevergoeding aangeboden, omdat de maatregel wegens een te late omzetting daarvan onrechtmatig is geworden. De vreemdeling klaagt in zijn hoger beroep dat de staatssecretaris hem geen aanbod voor schadevergoeding heeft gedaan en dat hij daarom ook niet weet op welke datum de bewaring onrechtmatig is geworden. Volgens hem was de bewaring vanaf 8 juli 2023 onrechtmatig. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat hij bij brief van 25 juli 2023 de op de zitting bij de rechtbank aangeboden schadevergoeding schriftelijk heeft bevestigd. Hij heeft de vreemdeling schadevergoeding aangeboden voor de periode van 8 tot en met 10 juli 2023.
2.       Met het aanbod van de staatssecretaris heeft de vreemdeling bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt. Hij heeft dus onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3578, onder 2). De vreemdeling heeft in zijn reactie geen belangen aangevoerd die aanleiding geven anders te oordelen. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.       Niettemin moet de Afdeling bezien of zij de staatssecretaris krachtens artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet veroordelen. Zoals volgt uit de uitspraak van 8 december 2022, onder 3, kan daarvoor aanleiding bestaan als hij aan een vreemdeling is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen. Van dit laatste is in dit geval sprake. De vreemdeling heeft op 11 juli 2023 en 17 juli 2023 berichten in het digitaal dossier van de rechtbank geüpload waarin hij heeft aangegeven dat de staatssecretaris nog geen schriftelijk aanbod schadevergoeding aan hem heeft gedaan. Op deze berichten heeft de staatssecretaris niet gereageerd. Ook op de datum waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld, had de staatssecretaris nog geen aanbod schadevergoeding gedaan. Dat heeft hij pas op 25 juli 2023 gedaan. Als de staatssecretaris tijdig dat aanbod had gedaan, had de vreemdeling geen hoger beroep hoeven in te stellen. Pas door dat aanbod is het belang van de vreemdeling bij een uitspraak op het hoger beroep vervallen. Daarom veroordeelt de Afdeling de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023
345