ECLI:NL:RVS:2023:3636

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
202304177/1/V3 en 202304177/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 september 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 juni 2021 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 16 december 2021, heeft de vreemdeling op 15 juni 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk was. De vreemdeling had geprobeerd om op tijd beroep in te stellen, maar had in plaats daarvan een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, wat door de rechtbank ook niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling heeft begrip voor de situatie van de vreemdeling, die geen Nederlands spreekt en geen advocaat heeft, maar benadrukt dat zij informatie had kunnen inwinnen over de procedure. Aangezien de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, kon de Afdeling de klachten van de vreemdeling over het besluit van 16 december 2021 niet bespreken.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

Uitspraak

202304177/1/V3 en 202304177/2/V3.
Datum uitspraak: 28 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 juni 2023 in zaak nr. 22/7504 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft uw beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat u dat te laat heeft ingediend. In hoger beroep toetst de Afdeling de uitspraak van de rechtbank. In uw geval toetst de Afdeling dus of de rechtbank uw beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Alleen als de rechtbank dat ten onrechte heeft gedaan, komt de Afdeling eraan toe om uw klachten over het besluit van 16 december 2021 te bespreken.
1.1.    Volgens de Afdeling heeft de rechtbank uw beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. U heeft geprobeerd om op tijd beroep in te stellen. In plaats van een beroepschrift heeft u een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft dat verzoek op 12 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard. U heeft vervolgens op 6 december 2022 alsnog een beroepschrift ingediend. Dat is te laat. De Afdeling begrijpt dat het instellen van beroep voor u lastig was, omdat u geen Nederlands spreekt en geen advocaat heeft. Maar de Afdeling is het met de rechtbank eens dat u hierover informatie had kunnen en moeten inwinnen. Dat had u bijvoorbeeld kunnen doen door contact op te nemen met de rechtbank of de IND. Omdat de rechtbank uw beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, kan de Afdeling uw klachten over het besluit van 16 december 2021 niet bespreken.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023
873-1020