ECLI:NL:RVS:2023:3650
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 16 augustus 2023 het verzet van de vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van 3 november 2022 ongegrond verklaarde. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 juni 2022. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarna de vreemdeling verzet aantekende. De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 29 september 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een uitspraak van de rechtbank over verzet geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling geen redenen had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat het hoger beroep toch in behandeling zou worden genomen. Er was geen sprake van een onterecht proces, waardoor het verbod op hoger beroep niet doorbroken kon worden.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 september 2023, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.