ECLI:NL:RVS:2023:3673
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 november 2022. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze aanvraag werd op 8 november 2019 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar op 15 november 2021 opnieuw ongegrond. De rechtbank oordeelde op 3 november 2022 dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de motivering van de rechtbank werd overgenomen. De Afdeling concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.