ECLI:NL:RVS:2023:3731

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
202300713/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vreemdeling 1 en vreemdeling 2 tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 november 2021 de aanvraag van vreemdeling 1 voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Eveneens is op 27 januari 2022 de aanvraag van vreemdeling 2, de partner van vreemdeling 1, voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De staatssecretaris heeft de bezwaren van beide vreemdelingen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 januari 2023 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I. Özkara.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300713/1/V3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2023 in zaak nr. NL22.2908 en NL22.16570 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 1 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 2, de partner van vreemdeling 1, om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2022 heeft de staatssecretaris het door vreemdeling 1 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 november 2021 ongegrond verklaard. Bij besluit van 28 juli 2022 heeft de staatssecretaris het door vreemdeling 2 gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2022 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023
345-1058