ECLI:NL:RVS:2023:3732

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
202304590/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 juli 2023 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 februari 2022 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Dit besluit werd later door de staatssecretaris bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van de vreemdeling op 26 oktober 2022.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er een beleid bestond dat alle aanvragen voor een verblijfsvergunning voor zelfstandigen voor advies naar de minister van Economische Zaken moesten worden doorgestuurd, ook zonder een voldoende onderbouwd ondernemingsplan. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat er een dergelijk beleid bestond.

De overige grieven van de vreemdeling werden eveneens ongegrond verklaard, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304590/1/V3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2023 in zaak nr. NL22.22024 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het eerder geldende beleid bepaalde dat alle aanvragen voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige voor advies werden doorgestuurd naar de minister van Economische Zaken (nu de minister van Economische Zaken en Klimaat), ook als er geen of een niet voldoende onderbouwd ondernemingsplan is overgelegd.
1.1.    Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is namelijk terecht tot het oordeel gekomen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zo’n beleid heeft gegolden. Met de overgelegde brief van 4 november 2011, kenmerk OI/11105047, van de directeur Ondernemerschap van het Directoraat-generaal Ondernemen en Innovatie aan de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de vier positieve adviezen uit de jaren 2010 tot en met 2013 heeft de vreemdeling dit ook niet aannemelijk gemaakt. Bovendien volgt uit de ten tijde van de brief en de adviezen geldende beleidsregels zoals neergelegd in paragraaf B5/7.3.3 van de Vc 2000 (oud) dat, indien geen of een niet voldoende onderbouwd ondernemingsplan is overgelegd, de aanvraag zonder voorlegging voor advies wordt afgewezen, omdat niet wordt aangetoond dat met de te verrichten arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.
1.2.    De grief faalt.
2.       Wat de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023
872-1058