202201728/1/R1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Rosmalen, en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Rosmalen (hierna in enkelvoud: [appellante sub 2]),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2022 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1] Rosmalen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2023, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door M.G.H.M. van de Ven, J.A.M. Coppens en ir. E.J.J.M. Rossou, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. J. de Haas, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan maakt ter plaatse van de [locatie 1] de vestiging mogelijk van een verhuurbedrijf van mobiele staloplossingen voor de paardensector. Voorheen was daar een varkenshouderij gevestigd.
2. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 2], in de nabijheid van het plangebied. Zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat. [appellante sub 2] heeft op het perceel [locatie 3] een agrarisch bedrijf en vreest voor een beperking van de bedrijfsvoering.
3. In de bij deze uitspraak behorende bijlage zijn de relevante planregels weergegeven.
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
5. Het wijzigingsplan geeft toepassing aan artikel 4.5.4 van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied noord en Kloosterstraat" (hierna: het moederplan). Het wijzigingsplan kent aan een deel van het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" toe. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een verhuurbedrijf van mobiele staloplossingen voor de paardensector maximaal behorend tot de categorie 2 van de in de bijlage van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein onder SBI-code 714, namelijk verhuurbedrijven voor roerende goederen. Aan een deel van de gronden met de bestemming "Bedrijf" is een aanduiding voor een bouwvlak toegekend en de aanduiding: "maatvoering, maximum bebouwd oppervlak: 2000 m2".
Het beroep van [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] betoogt dat de activiteit die het plan toestaat een grotere ruimtelijke invloed heeft op de omgeving dan door het college is aangenomen en dat de activiteit daarom niet passend is. Zij voert aan dat het bedrijf compleet afhankelijk is van zwaar vervoer vanwege de grootte van de producten die vervoerd worden, namelijk complete stallen. Deze stallen kunnen niet als roerende goederen worden aangemerkt. Het college had aansluiting moeten zoeken bij de verhuur van machines en werktuigen (code 713 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Dat is een bedrijf in de categorie 3.1 en op grond van artikel 4.5.4 van de planregels bij het moederplan niet toegestaan. De activiteit is ook ongewenst vanwege de geluidoverlast die zal ontstaan, vooral in de nachtelijke uren. De toegestane activiteit is niet kleinschalig. Verder voert [appellant sub 1] aan dat het akoestisch onderzoek onvolledig is en dat het wijzigingsplan leidt tot onveilige verkeerssituaties.
6.1. In de plantoelichting is vermeld dat het bedrijf van [partij] ten behoeve waarvan het wijzigingsplan is vastgesteld, is gespecialiseerd in de verhuur van mobiele tijdelijke staloplossingen voor de paardenhouderij. Het bedrijf voorziet in de levering van verplaatsbare stallen voor de paardensector. Vanuit de locatie Kruisstraat worden de stallen naar afnemers vervoerd en weer teruggebracht. De stallen moeten door huurders schoon opgeleverd worden. Bij terugkomst worden de stallen, indien nodig, geïnspecteerd en zo nodig verder schoongemaakt. Verder vinden er kleine reparaties plaats. Grote reparaties worden uitbesteed aan externe partijen elders.
6.2. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de verplaatsbare stallen aan te merken als roerende goederen. Uit de plantoelichting blijkt dat het gaat om verplaatsbare stallen, die worden ingezet voor de verhuur. Gelet voorts op het aantal vervoersbewegingen, namelijk 8 per week, heeft het college het toegestane bedrijf van [partij] niet hoeven aan te merken als een transportbedrijf in categorie 3.1. Daarnaast heeft het college, gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden, terecht het toegestane bedrijf van [partij] aangemerkt als een kleinschalige vorm van bedrijvigheid.
6.3. Uit de plantoelichting blijkt dat het college is uitgegaan van de richtafstanden uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het perceel van [appellant sub 1] is gelegen buiten die contour. Omdat binnen die richtafstand voor geluid een bedrijfswoning is gelegen, is nader akoestisch onderzoek verricht, neergelegd in een rapport van 10 februari 2020, als bijlage gevoegd bij de plantoelichting. Daaruit blijkt dat voor de akoestisch relevante geluidbronnen het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoet aan de normstelling in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" en dat de activiteiten van het toegestane bedrijf voor wat betreft de geluidbelasting passen bij een categorie 2-bedrijf. In het betoog van [appellant sub 1] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij dit akoestische onderzoek van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
6.4. Het college is in 4.2.1 van de plantoelichting ingegaan op de mogelijke verkeersgeneratie van het in het plan toegestane bedrijf. Daarin heeft het college uiteengezet dat, uitgaande van de CROW-kengetallen en het toegestane bebouwd oppervlak aan bedrijfsbebouwing, het aantal motorvoertuigbewegingen afneemt. Ook heeft het college hierin uiteengezet dat, uitgaande van de maatwerkbenadering, het aantal motorvoertuigbewegingen gelijk blijft. In de plantoelichting is verder vermeld dat de weg geschikt is voor het auto- en vrachtverkeer ten gevolge van de toegestane activiteit. Dat het plan tot onveilige verkeerssituaties zou leiden is niet gebleken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een grotere ruimtelijke invloed heeft op de omgeving dan door het college is aangenomen.
Het betoog slaagt niet.
7. Het betoog van [appellant sub 1] dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleidsplan voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en de Omgevingsvisie voor Noord-Brabant is niet nader onderbouwd. Dit betoog biedt daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkeling in het beleidsplan en de Omgevingsvisie past. Zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen, heeft het college niet hoeven aannemen dat sprake is van onveilige verkeerssituaties.
Het betoog slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
9. De Afdeling stelt voorop dat voor zover [appellante sub 2] aanvoert dat het college onvoldoende acht heeft geslagen op de maximale planologische mogelijkheden van het wijzigingsplan, zij daarin niet kan worden gevolgd. De planregeling is toegesneden op een verhuurbedrijf van mobiele staloplossingen voor de paardensector maximaal behorend tot categorie 2. Andere bedrijven zijn niet mogelijk gemaakt.
10. [appellante sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). De kantoorfunctie met balie wordt niet uitgesloten, terwijl volgens artikel 3.73 van de IOV die niet is toegestaan.
10.1. Het gebruik als kantoor met baliefunctie staat zo ver af van de bedrijfsactiviteiten die in het plan worden mogelijk gemaakt, dat het college dat gebruik niet uitdrukkelijk hoefde uit te sluiten. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan zich er niet tegen verzet dat in het bedrijf op beperkte schaal administratieve werkzaamheden worden verricht, bijvoorbeeld van boekhoudkundige aard, en dat er ook besprekingen met klanten en andere zakenrelaties kunnen plaatsvinden. Dat betekent niet dat sprake is van een kantoor met baliefunctie.
Het betoog slaagt niet.
11. [appellante sub 2] betoogt dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 4.5.4, onder c, van de planregels bij het moederplan. Zij voert aan dat er een geurzone is opgenomen op de verbeelding vanwege het agrarische bedrijf, maar dat de geurzone op de verbeelding niet een omvang heeft van 50 m, gerekend vanaf het verplaatste emissiepunt. Verder voert zij aan dat alleen ten aanzien van de binnen het plangebied aanwezige bedrijfswoning onderzoek is gedaan. In de planregels is het gebruik ten behoeve van geurgevoelige functies niet uitgesloten.
11.1. Op de verbeelding is een contour "milieuzone-geurzone" opgenomen, vanwege het agrarische bedrijf van [appellante sub 2].
11.2. Het door [appellante sub 2] aangevoerde bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de geurcontour niet juist op de verbeelding is opgenomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de ter zitting overgelegde tekeningen.
11.3. Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt ingevolge artikel 3.2.4, onder g, van de planregels dat binnen de geurcontour het bouwen van die bijgebouwen ten behoeve van geurgevoelige functies niet is toegestaan. Daarmee is in de planregels niet in het algemeen het gebruik ten behoeve van geurgevoelige functies van gronden binnen de geurcontour uitgesloten. Dat kan een onevenredige belemmering betekenen van de bedrijfsvoering van [appellante sub 2]. Het wijzigingsplan is in zoverre in strijd met artikel 4.5.4, onder c, van de planregels bij het moederplan.
Het betoog slaagt.
12. Verder betoogt [appellante sub 2] dat ten onrechte het begrip "bedrijf" in de planregels niet is omschreven, waardoor niet is geborgd dat sprake dient te zijn van een reëel bedrijf.
12.1. In de planregels van zowel het moederplan als het wijzigingsplan ontbreekt een definitie of omschrijving van het begrip "bedrijf", dat wordt genoemd in artikel 3 van de planregels bij het wijzigingsplan. Hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het begrip "bedrijf" niet voldoende duidelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling kan voor de uitleg van het begrip "bedrijf" worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven en heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet rechtsonzeker is.
Het betoog faalt.
13. [appellante sub 2] betoogt dat niet wordt voldaan aan de gemeentelijke nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets van 21 september 2016 (hierna: de parkeernota). Het college heeft niet onderbouwd waarom voor het plangebied niet wordt aangesloten bij de categorie "bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief" uit de parkeernota. In de toelichting van deze nota wordt immers aangegeven dat het hierbij bijvoorbeeld gaat om een loods of opslag. Voor die functie geldt een parkeernorm van 1,3 per 100 m2. Op basis daarvan zijn 24 parkeerplaatsen nodig. De onderbouwing schiet ook tekort waar het betreft de gevolgen van wijzigingen in het gebruik voor de parkeerbehoefte. Artikel 3.5 van de planregels dat betrekking heeft op het voorgenomen gebruik, is volgens [appellante sub 2] rechtsonzeker.
13.1. In artikel 3.2.1, onder b, van de planregels is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast staat dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, dat overeenkomstig de bedrijfsvoering zoals omschreven in de toelichting dient te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen en dat bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016. Onder c van dat artikel is bepaald dat als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, met die wijziging rekening wordt gehouden.
Volgens de parkeernota ligt het perceel waar het wijzigingsplan betrekking op heeft binnen het gebied "buitengebied". Voor dat gebied geldt ten aanzien van het parkeren van auto’s de stedelijkheidsklasse "matig stedelijk, buitengebied".
Volgens de plantoelichting is er geen specifieke parkeernorm voor een bedrijf dat mobiele paardenboxen verhuurt en is maatwerk in dergelijke gevallen aan de orde. De daadwerkelijke behoefte aan parkeerplaatsen ligt met één externe werknemer feitelijk op één. De bewoners parkeren op het perceel van de bedrijfswoning en alle bedrijfsvoertuigen worden binnen in de loods 6 gestald. Desalniettemin is er volgens de plantoelichting rekening gehouden met 5 parkeerplaatsen op het midden van het terrein.
Op de zitting is komen vast te staan dat het bedrijf één werknemer heeft. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien door 5 parkeerplaatsen aan te leggen. Daarbij heeft het college geen aansluiting hoeven zoeken bij de normering voor de in de parkeernota genoemde categorie "bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief". Daarbij is van belang dat volgens de parkeernota bij deze bedrijven weliswaar 1 arbeidsplaats per 30-50 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) geldt, maar dat dit een globale aanduiding is die ruimte laat voor maatwerk, dat wil zeggen een op de specifieke situatie toegesneden berekening van het aantal parkeerplaatsen.
13.2. Ingevolge artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) kan een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
Ingevolge artikel 3.5, onder c, van de planregels is het verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten wanneer vast staat dat onvoldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Overeenkomstig de bedrijfsvoering zoals omschreven in de toelichting dient te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen. Bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016. Artikel 3.5, onder d, bepaalt dat als de beleidsregels wijzigen, met die wijziging rekening wordt gehouden.
De Afdeling ziet aanleiding voor het oordeel dat artikel 3.5, onder c en d, van de planregels in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld voor zover het regelt dat ook bij het veranderen van gebruik in voldoende parkeeraccommodatie dient te worden voorzien overeenkomstig de parkeernormen welke zijn of nog kunnen worden vastgesteld door de raad en die momenteel zijn vervat in de als beleidsregel aan te merken Parkeernota. Anders dan bij het oprichten van gebouwen, voor welke activiteit in beginsel een omgevingsvergunning dient te worden verleend, is het veranderen van het gebruik niet afhankelijk van de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1578. Het college had de uitleg van het begrip "onvoldoende parkeergelegenheid" in artikellid 3.5, onder c, van de planregels dan ook niet afhankelijk mogen stellen van de bedoelde beleidsregel voor zover het gaat om het veranderen van het gebruik. Het betoog slaagt.
14. [appellante sub 2] betoogt dat ten onrechte is nagelaten om de negatieve effecten van de in het plan voorziene ontwikkeling op de volksgezondheid te onderzoeken.
14.1. In de plantoelichting staat dat een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid zich met name voordoet bij ontwikkelingen van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Er is volgens het college geen nader onderzoek nodig.
14.2. Het college heeft geen aanleiding hoeven zien voor een nader onderzoek naar de gevolgen van het in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte bedrijf voor de gezondheid van personen in de omgeving. Het gaat om een kleinschalige activiteit en er wordt geen veehouderij of een bedrijf voor boom- of fruitteelt mogelijk gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
15. Over het betoog van [appellante sub 2] dat onvoldoende is onderzocht welke bebouwing voor het bedrijf noodzakelijk is en welke bebouwing uitgesloten is, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting is uiteengezet welke gebouwen worden gesloopt, dan wel, al dan niet door samenvoeging, worden behouden. Daarbij is van belang dat sloop is geborgd voor de 2 meest noordelijk gelegen stallen in de artikelen 3.5 en 4.3 van de planregels. Het college heeft geen aanleiding hoeven zien voor een nader onderzoek.
Het betoog slaagt niet.
16. Voor zover [appellante sub 2] vreest voor overlast als gevolg van een van de inritten die mogelijk wordt gemaakt door het wijzigingsplan en die is gelegen direct naast het perceel van [appellante sub 2], overweegt de Afdeling dat die inrit is bedoeld voor privégebruik. Niet kan worden staande gehouden dat het college het plan in zoverre zo niet heeft mogen vaststellen.
17. [appellante sub 2] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is. Volgens haar zijn er redenen om aan de volwaardigheid van het bedrijf van [partij] te twijfelen en lijkt het plan er enkel op te zijn gericht om de sedert jaar en dag plaats vindende illegale burgerbewoning te legaliseren. Van een reëel en volwaardig initiatief is geen sprake, zo stelt zij.
17.1. Bij een beroep tegen een wijzigingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als het college redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [partij] met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat hij een onderneming drijft gericht op de verhuur van mobiele stallen. Dat het plan niet uitvoerbaar zou zijn, omdat de onderneming niet reëel zou zijn, is niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
18. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het gebruik ten behoeve van geurgevoelige functies niet is uitgesloten en voor zover het betreft de zin "Bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016" in artikel 3.5, onder c, van de planregels en artikel 3.5, onder d, van de planregels. Voor zover het gebruik ten behoeve van geurgevoelige functies niet is uitgesloten, moet het college binnen een hierna te stellen termijn een nieuw besluit nemen.
Verwerking in het elektronisch vastgestelde plan
19. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
20. Het college moet op na te melden wijze de proceskosten van
[appellante sub 2] vergoeden.
Het college hoeft de proceskosten van [appellant sub 1] niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van 25 januari 2022 van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch waarbij het wijzigingsplan "[locatie 1] Rosmalen" is vastgesteld, voor zover:
a. het gebruik ten behoeve van geurgevoelige functies niet is uitgesloten
b. het betreft de zin "Bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016" in artikel 3.5, onder c, van de planregels en artikel 3.5, onder d, van de planregels;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen tot vaststelling van het plan voor het onderdeel genoemd onder II.a en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van
‘s-Hertogenbosch op om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II.b wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch aan [appellante sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage € 365,00, vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
91
BIJLAGE
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a,
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten:
a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels
Planregels bestemmingsplan "Buitengebied noord en Kloosterstraat"
Artikel 4.5.4 Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor zover deze niet is gelegen binnen de gebiedsaanduiding "reconstructiewet zone - landbouwontwikkelingsgebied" wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van kleinschalige vormen van bedrijvigheid, agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf, onder voorwaarde dat:
b. het hergebruik qua aard en omvang past bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
c. het hergebruik geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
d. de activiteit qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
e. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
f. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
g. het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;
h. de milieubelasting niet groter is dan die van activiteiten als bedoeld in de categorieën 1 en 2 van de Bedrijvenlijst;
i. detailhandel alleen is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
j. buitenopslag niet is toegestaan;
l. overtollige gebouwen worden gesloopt;
m. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' mag nooit meer bedragen dan 0,5 ha. en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is;
n. in afwijking van het bepaalde onder m mag de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf, nooit meer bedragen dan 1,5 ha. Deze wijzigingsmogelijkheid geldt niet voor bedrijven die zijn gelegen in gebieden met de dubbelbestemming Waarde - groenblauwe mantel;
o. de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
p. de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
Planregels wijzigingsplan
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verhuurbedrijf van mobiele staloplossingen voor de paardensector maximaal behorend tot de categorie 2 van de in de bijlage van deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' onder SBI-code 714;
maximaal één bedrijfswoning per bouwperceel;
aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, erven, tuinen, terreinen en dergelijke;
de uitvoering en duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals omschreven in het `Landschaps/beplantingsplan’ en `Berekening kwaliteitsverbetering landschap’ van respectievelijk bijlage 2 en 3.
met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één bedrijf is toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
a. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Overeenkomstig de bedrijfsvoering zoals omschreven in de toelichting dient te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen. Bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016.
c. Als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
d. De bebouwde oppervlakte van een bouwvlak (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen inclusief bedrijfswoning en bijgebouwen bij de bedrijfswoning) mag niet meer bedragen dan 2.000 m2.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a. bijgebouwen bij een bedrijfswoning zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2.
c. bijgebouwen bij een bedrijfswoning dienen achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
f. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter;
g. binnen de contour `milieuzone - geurzone’ zijn geen geurgevoelige functies toegestaan.
3.5 Specifieke gebruiksregels
a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
b. Het gebruiken van de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken is slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1. Uiterlijk binnen twee jaar na verlening van de betreffende omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen', danwel na ingebruikname van de in de aanhef bedoelde gronden, dienen deze gronden te zijn ingericht overeenkomstig het `Landschaps/beplantingsplan' en `Berekening kwaliteitsverbetering landschap' (zie bijlage 2 en 3). Onder deze verplichting wordt tevens begrepen de sloop van de twee meest noordelijk gelegen stallen;
2. De onder 1. genoemde inrichtingsmaatregelen dienen na realisatie duurzaam te worden beheerd en in stand te worden gehouden.
c. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten wanneer vast staat dat onvoldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Overeenkomstig de bedrijfsvoering zoals omschreven in de toelichting dient te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen. Bij wijziging van de bedrijfsvoering dient te worden voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Parkeernormering 2016.
d. Als deze beleidsregel wijzigt wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 4 Groen
4.3 Specifieke gebruiksregels
a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
b. Van strijdig gebruik is in ieder geval sprake indien de gronden niet worden aangelegd of gebruikt conform de bij dit wijzigingsplan in bijlagen 2 en 3 gevoegde `Landschaps/beplantingsplan’ respectievelijk `Berekening kwaliteitsverbetering landschap’. Onder de uitvoering van deze landschappelijke inpassing wordt in ieder geval begrepen de sloop van de twee meest noordelijk gelegen stallen.