202202177/1/R2.
Datum uitspraak: 31 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Heeswijk Dinther,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2022 in zaak nr. 21/1233 en 21/1245 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
Openbare zitting gehouden op 31 januari 2023 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. M. Scheele
jurist: mr. E. Steinz
Verschenen:
[appellanten], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel;
College van burgemeester en wethouders van Bernheze, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers;
[partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. R.J. Boogers, advocaat te Den Bosch.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 14 februari 2022 van de rechtbank Oost-Brabant.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
De redenen hiervoor zijn als volgt:
1. Gelet op artikel 2.10, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning voor bouwen één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd.
2. De Afdeling stelt vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen die geheel in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze". Er doen zich geen weigeringsgronden voor. Het gaat hier om een besluit van het college waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Dat het college nog een ander besluit moet nemen waar nog geen helderheid over is, heeft geen invloed op de besluitvorming in deze zaak. De beide zaken zijn dus, anders dan [appellanten] hebben betoogt, niet verknocht.
3. De Afdeling overweegt dat het college, zoals [appellanten] betogen, inderdaad moet beoordelen of de vergunning voor een ander doel zal worden gebruikt dan waarvoor de vergunning is verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat voor het pand eerder een aanvraag is ingediend voor het huisvesten van arbeidsmigranten niet betekent dat dit de bedoeling van de aanvraag is. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat een eventuele mogelijkheid tot het huisvesten van arbeidsmigranten, in strijd met het bestemmingsplan, op zichzelf nog niet betekent dat het hotel ook zal worden gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten in plaats van hotelgasten, zoals vergund.
Overigens merkt de Afdeling op dat als [partij B] de omgevingsvergunning gebruikt in strijd met de vergunningsvoorschriften en het bestemmingsplan en het hotel inderdaad gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, het college handhavend kan optreden. Dit heeft de rechtbank terecht overwogen.
4. In het overig aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze" geen parkeernormen kent. En dat er in de planregels ook geen verwijzing is opgenomen naar de gemeentelijke nota "Parkeernormennota gemeente Bernheze". Dit betekent dat het aantal parkeerplaatsen geen weigeringsgrond kan zijn voor de verlening van de vergunning.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
723-1019