ECLI:NL:RVS:2023:3847

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
202107108/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging nationaliteit in basisregistratie personen van een staatloze Palestijn

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant], die verzocht om haar in de basisregistratie personen (brp) geregistreerde nationaliteit van 'onbekend' te wijzigen naar 'staatloos'. Het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg had dit verzoek eerder afgewezen, met als argument dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij staatloos is. De zaak heeft zijn oorsprong in een besluit van 11 maart 2020, waarbij het college het verzoek van [appellant] om wijziging van haar nationaliteit afwees. Dit besluit werd later door de rechtbank Overijssel bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft de zaak op 25 juli 2023 ter zitting behandeld. [appellant] heeft betoogd dat zij voldoet aan de vereisten om als staatloze geregistreerd te worden, door documenten over te leggen die haar status als Palestijnse vluchteling aantonen. Het college heeft echter gesteld dat de overgelegde documenten niet authentiek zijn en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat haar geregistreerde nationaliteit 'onbekend' onjuist is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was geleverd om te concluderen dat [appellant] staatloos is.

De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft toegepast, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De Afdeling concludeert dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar nationaliteit te wijzigen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het college om de nationaliteit 'onbekend' te handhaven, wordt daarmee gerechtvaardigd.

Uitspraak

202107108/1/A3.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hardenberg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 september 2021 in zaak nr. 20/1895 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om haar in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde nationaliteit van ‘onbekend’ te wijzigen naar ‘staatloos’, afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Muller en M. Schuitemaker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is een kleindochter van grootouders die behoren tot de groep Palestijnen die in 1948 zijn gevlucht vanuit Palestina naar Syrië. Toen [appellant] zich, met haar gezin, op 18 april 2019 vanuit Syrië in Nederland vestigde, is zij in de brp geregistreerd met de nationaliteit ‘onbekend’. Die registratie is gebaseerd op de mededeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 15 april 2019, als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Aan [appellant] is asiel verleend tot 13 april 2024. Op 18 december 2019 heeft [appellant] het college verzocht om haar nationaliteit in de brp te wijzigen van ‘onbekend’ naar ‘staatloos’.
Besluitvorming
2.       Het college heeft het verzoek tot wijziging van de nationaliteit op grond van artikel 2.15 van de Wet brp afgewezen. Het college heeft een vaste gedragslijn gehanteerd om vast te stellen of [appellant] staatloos Palestijn is en of onomstotelijk vaststaat dat haar registratie van de nationaliteit in de brp onjuist is. De gedragslijn is gebaseerd op het document "Staatloosheid bij Palestijnen uit Syrië, de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, Irak, Jordanië en Libanon" van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) uit 2017. De gedragslijn houdt in dat een Palestijn uit Syrië originele documenten uit elk van de volgende drie documentgroepen moet overleggen om tot de registratie ‘staatloos’ in de brp te komen:
1) een Syrisch reisdocument voor Palestijnen/vluchtelingen of een identiteitskaart voor Palestijnen, en
2) een geboorteakte of Syrisch familieboekje voor Palestijnen of een uittreksel uit de burgerlijke stand voor Palestijnen uit Syrië, en
3) een familieboekje van de General Authority for Palestine Arab Refugees of een familieregistratiekaart van United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (hierna: UNRWA).
Volgens het college heeft [appellant] niet aangetoond dat de geregistreerde nationaliteit 'onbekend' onjuist is en dat zij staatloos is op basis van afstamming of toepasselijke nationaliteitswetgeving. Het door haar overgelegde afschrift uit het bevolkingsregister voor Arabische Palestijnen bevat onvoldoende informatie over de afstamming en woonhistorie van [appellant]. Daarnaast heeft [appellant] een nieuwe versie van de UNRWA-registratiekaart overgelegd, maar onduidelijk is of dit stuk origineel en echt is. Het college heeft het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen, daargelaten nog dat niet vast is komen te staan dat de ouders staatloos zijn, dat hun eventuele staatloosheid niet automatisch betekent dat [appellant] ook staatloos is. Om vast te stellen dat zij niet de nationaliteit van een ander land heeft, is authentiek bewijs nodig van haar afstamming, zoals over de nationaliteit en de woonhistorie van haar (groot)ouders. Dit bewijs heeft [appellant] volgens de rechtbank niet geleverd. Uit de inhoud van de door haar overgelegde stukken volgt niet onomstotelijk dat [appellant] als ‘staatloos’ moet worden aangemerkt. Het college heeft daarom de geregistreerde nationaliteit ‘onbekend’ in de brp terecht gehandhaafd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat zij uit elk van de vereiste drie documentgroepen, als bedoeld in de vaste gedragslijn, minimaal één document heeft overgelegd. Dit zijn haar Syrisch reisdocument voor Palestijnen en een identiteitskaart (tijdelijke verblijfskaart) voor Palestijnen (groep 1), een uittreksel uit het bevolkingsregister voor Arabische Palestijnen uit Syrië (groep 2) en een kopie van de UNRWA-registratiekaart (groep 3). Zij voldoet daarmee aan de vereisten om als staatloze te worden geregistreerd. Uit de door haar overgelegde kopieën van de Syrische reisdocumenten voor Palestijnse vluchtelingen van haar ouders blijkt dat zij Palestijnse vluchtelingen zijn. Toen [appellant] asiel aanvroeg hadden zij geen andere nationaliteit en die hebben zij nog steeds niet. Uit de reisdocumenten van de ouders blijkt ook dat zij in Syrië hebben gewoond. Daarnaast volgt uit het uittreksel uit de registratie voor Arabische Palestijnen waar haar ouders zijn geboren en wanneer zij in Syrië asiel verleend hebben gekregen. Uit dit uittreksel blijkt volgens [appellant] ook de nationaliteit en woonhistorie van haar familieleden. In haar nadere stuk van 11 juli 2023 wijst [appellant] erop dat voor het aantonen van staatloosheid een genuanceerde toetsingsmaatstaf moet worden gehanteerd.
4.1.    Artikel 2.15 van de Wet brp luidt:
"1. Gegevens over een vreemde nationaliteit worden ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.
2. Indien gegevens over een vreemde nationaliteit niet overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verkregen, kunnen deze gegevens worden ontleend aan een geschrift van een volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde autoriteit, dat gegevens vermeldt over die nationaliteit.
3. Indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, wordt dit gegeven opgenomen. Indien een rechterlijke uitspraak op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap is gedaan, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt daarvan melding gemaakt."
4.2.    Een staatloze is ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rijkswet op het Nederlanderschap een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd. Op dit moment bestaat er nog geen procedure voor de vaststelling van staatloosheid. Bij gebreke van een vaststellingsprocedure is het aan het college om bij de registratie van de nationaliteit van een persoon vast te stellen of een persoon staatloos is. Voor die registratie gelden net als voor registratie van een vreemde nationaliteit de vereisten van artikel 2.15 van de Wet brp, zo heeft de Afdeling overwogen in onder meer de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2233.
4.3.    [appellant] betoogt terecht dat de Afdeling de rechtspraak heeft genuanceerd, in die zin dat voor wijziging van in de brp geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Uit de uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, en van 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1029, volgt dat beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, worden de betreffende gegevens in de brp gewijzigd.
Hoewel de rechtbank gelet hierop een onjuiste toetstingsmaatstaf heeft toegepast, leidt dat niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling overweegt daarover het volgende.
4.4.    [appellant] bestrijdt niet dat het college de vaste gedragslijn mocht toepassen bij de vaststelling of iemand staatloos Palestijn is. In geschil is of de staatloosheid buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten en andere bewijsmiddelen volgt. Naar het oordeel van de Afdeling is dat niet het geval.
In eerste instantie heeft [appellant] een UNRWA-registratiekaart met printdatum van 3 april 2019 overgelegd. Het Bureau Documenten van de IND heeft dit document op 2 december 2019 onderzocht, maar het kon dit niet beoordelen omdat er onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal was. In de bezwaarprocedure heeft [appellant] een kopie van een andere UNRWA-registratiekaart (vermeende afgiftedatum 4 mei 2020) aan het college toegezonden. Het college heeft [appellant] verzocht het origineel van de UNRWA-registratiekaart in te dienen, zodat deze kan worden beoordeeld door het Bureau Documenten van de IND. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022, zal als regel van de aanvrager mogen worden verlangd dat hij brondocumenten en andere documenten in origineel overlegt. [appellant] heeft echter nagelaten om het origineel te overleggen, terwijl dat in dit geval wel van haar mocht worden verwacht. In een e-mail van [appellant] van 9 juli 2020 staat dat zij over het origineel beschikt en op de zitting van de rechtbank heeft [appellant] ook erkend dat zij heeft verzuimd het document in origineel te overleggen. Aan de in de uitspraak van 4 mei 2022 genoemde uitzonderingsmogelijkheid om te volstaan met het overleggen van een kopie, afschrift of uittreksel wordt daarom niet toegekomen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat [appellant] ten onrechte niet uit elk van de drie documentgroepen originele documenten heeft overgelegd. Alleen al hierom kon het college haar, gelet op de vaste gedragslijn, niet als ‘staatloos’ in de brp registreren. Dit betekent dat de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht heeft geoordeeld dat het college de geregistreerde nationaliteit ‘onbekend’ van [appellant] in de brp terecht heeft gehandhaafd. Aan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over documentgroep 2 komt geen bespreking meer toe.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
612