202302053/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2023 in zaak nr. 22/1292 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Specialisten Registratie Commissie, kamer Openbare Farmacie, van de Koninklijke Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (hierna: de SRC).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft de SRC de herregistratie van [appellant] als specialist openbaar apotheker voor de periode 1 april 2021 tot 1 april 2023 zonder nadere voorwaarden verleend en aan herregistratie voor de periode 1 april 2023 tot 1 april 2026 de voorwaarde verbonden dat hij informatie overlegt over de door hem gevolgde deskundigheidsbevordering.
Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de SRC het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SRC heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2023, waar [appellant], en de SRC, vertegenwoordigd door [gemachtigden], advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was als openbaar apotheker ingeschreven in het specialistenregister. Zijn inschrijving liep op 1 april 2021 af. Dit geschil ziet op de herregistratie van [appellant] vanaf 1 april 2021, en meer in het bijzonder op zijn herregistratie voor de periode 1 april 2023 - 1 april 2026.
2. De regels voor herregistraties tot 1 juli 2021 zijn onder meer vastgelegd in het Besluit Registratie en Herregistratie Openbare Farmacie nr. 02, 2014 (hierna: het Registratiebesluit). Uit de artikelen 3 en 5 van het Registratiebesluit volgt dat een inschrijving als openbaar apotheker wordt verleend voor een periode van vijf jaar en dat die inschrijving daarna opnieuw en wederom voor een periode van vijf jaar kan worden verleend indien - onder meer - is voldaan aan de werkervaringseis en de deskundigheidsbevorderingseis.
De werkervaringseis houdt in dat de openbaar apotheker in de direct voorafgaande vijf jaar (de herregistratieperiode) gemiddeld genomen ten minste 16 uur per week als openbaar apotheker in een apotheek werkzaam is geweest, waarbij de werkzaamheden voor maximaal twee jaar aaneengesloten mogen worden onderbroken.
De deskundigheidsbevorderingseis houdt in dat de openbaar apotheker in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de herregistratie ten minste 200 uur geaccrediteerde deskundigheidsbevordering (hierna ook: nascholing) heeft gedaan.
In artikel 13 van het Registratiebesluit is bepaald dat de SRC bevoegd is nadere en aanvullende voorwaarden te stellen aan de (her)registratie indien de openbaar apotheker op onderdelen niet geheel aan de voorwaarden van dit Besluit of andere toepasselijke regelingen voldoet en sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, of ervaring die in het buitenland is opgedaan. Herregistratie vindt dan voor een periode van maximaal twee jaar plaats. Heeft de openbaar apotheker na die twee jaar niet aan de aanvullende voorwaarden voldaan, dan komt de inschrijving in het register automatisch te vervallen. Is binnen de twee jaar wel en aantoonbaar aan de aanvullende voorwaarden voldaan, dan zal er alsnog een herregistratie voor vijf jaar, inclusief de reeds verleende periode van twee jaar, worden toegekend. Voor deze verlenging zal de openbaar apotheker zelf een verzoek en de benodigde bewijsstukken moeten indienen.
In artikel 6 van het Uitvoeringsreglement Registratie en Herregistratiereglement Openbare farmacie (hierna: het Uitvoeringsreglement) is gespecificeerd waar de 200 geaccrediteerde nascholingsuren uit moeten bestaan. De accreditatie vindt (vooraf) plaats door de Commissie van Deskundigen.
Besluitvorming en aangevallen uitspraak
3. Bij brief van 1 april 2021 heeft de SRC aan [appellant] het voornemen kenbaar gemaakt om hem per 1 april 2021 uit te schrijven uit het specialistenregister voor openbaar apothekers. Volgens de SRC heeft zij geen aanvraag voor herregistratie van hem ontvangen en voldoet hij ook niet aan de gestelde eisen voor herregistratie, omdat hij niet 200 uur aan nascholing heeft gedaan, maar 86,5 uur.
4. In het besluit van 20 juli 2021 heeft de SRC uiteengezet dat [appellant] in de herregistratieperiode ten minste gemiddeld zestien uur per week heeft gewerkt als apotheker in Duitsland en daar ook nascholing heeft gevolgd. De SRC heeft de werkervaring in Duitsland geaccepteerd.
Wat betreft de nascholing heeft de SRC vastgesteld dat deze niet is geaccrediteerd door de Commissie van Deskundigen in Nederland. Volgens de SRC wijkt de wijze van accreditatie in Nederland af van de wijze van accreditatie in Duitsland en is het op dit moment niet mogelijk om vast te stellen of [appellant] met de in Duitsland gevolgde scholing voldoet aan de geldende nascholingseisen (inclusief de competenties) ten behoeve van herregistratie. Wel neemt de SRC in haar overweging mee dat de scholing die [appellant] eerder, voorafgaand aan zijn eerdere herregistratie in 2015, in Duitsland had gevolgd, toen voor accreditatie is aangeboden bij de Commissie van Deskundigen en dat deze scholing volgens de toen geldende regels is geaccepteerd.
Gelet op deze overwegingen heeft de SRC met toepassing van artikel 13 van het Registratiebesluit de herregistratie van [appellant] voor de periode van 1 april 2021 tot 1 april 2023 zonder nadere voorwaarden verleend. Aan herregistratie voor de periode van 1 april 2023 tot 1 april 2026 heeft de SRC de voorwaarde verbonden dat [appellant] voor 15 augustus 2021 informatie overlegt over de door hem gevolgde deskundigheidsbevordering. De SRC kan vervolgens vaststellen of op alle vereiste competenties voldoende is nageschoold. Indien dit niet het geval is, wordt als aanvullende voorwaarde gesteld dat [appellant] in de periode van 1 april 2021 tot 1 april 2023 zijn scholing aanvult op de competenties waarop hij niet aan de gestelde vereisten voldoet. Voldoet [appellant] niet aan de vereisten, dan wordt de herregistratie na 1 april 2023 niet verlengd. Voldoet hij wel aan de vereisten, dan wordt de herregistratieperiode verlengd tot 1 april 2026, aldus het besluit.
5. Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de SRC het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 20 juli 2021, onder verwijzing naar een advies van de Adviescommissie van 11 januari 2022 en de daarin gegeven motivering, ongegrond verklaard.
6. [appellant] heeft tegen het besluit van 26 januari 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Voorlopige voorziening hangende hoger beroep
7. [appellant] heeft tegen het oordeel van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 6 april 2023 in zaak nummer 202302053/2/A2, ECLI:NL:RVS:2023:1497, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek van [appellant] toegewezen, het besluit van 26 januari 2022 geschorst en de voorlopige voorziening getroffen dat de in dat besluit neergelegde doorhaling per 1 april 2023 in het specialistenregister van openbare apothekers wordt geschorst totdat door de Afdeling op het hoger beroep is beslist. Hoger beroep
8. [appellant] heeft in zijn hoger beroepschrift betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het standpunt van de SRC dat de door de beroepsorganisatie in Duitsland geaccrediteerde nascholing ook in Nederland moet worden geaccrediteerd onjuist is en in strijd is met richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (hierna: de Richtlijn), richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2012 tot wijziging van de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening") en Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.
8.1. Op de zitting van 5 oktober 2023 bij de Afdeling heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij in beginsel geen bezwaar heeft tegen de gestelde herregistratie-eisen, waaronder de deskundigheidsbevorderingseis, en dat hij begrijpt dat nascholing door de SRC niet automatisch wordt geaccepteerd, maar eerst moet worden geaccrediteerd. De Afdeling komt daarom niet toe aan de beoordeling van de hiervoor genoemde beroepsgronden.
8.2. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] als kern van zijn hoger beroep geformuleerd dat de SRC ofwel de door hem reeds overgelegde bewijzen van nascholing als voldoende had moeten accepteren, ofwel hem verder de gelegenheid had moeten bieden om deze bewijzen alsnog over te leggen. Er zou geen format beschikbaar zijn om deze bewijzen ter kennis van de SRC te brengen, aldus [appellant].
De Afdeling overweegt daarover als volgt. De SRC heeft [appellant] al in oktober 2021 laten weten dat de certificaten van nascholing die hij heeft overgelegd niet voldoende zijn om de nascholing te kunnen accrediteren, maar dat daarvoor nadere informatie nodig is waaruit blijkt wat de inhoud van die nascholing is geweest, hoe lang de nascholing heeft geduurd (hoeveel uur) en bij welke competenties de nascholing past. Ook op de zitting van 6 april 2023, waar het verzoek om een voorlopige voorziening van [appellant] werd behandeld, is dit besproken. [appellant] heeft zijn medewerking toegezegd en de bereidheid getoond om de door SRC gevraagde informatie zo spoedig mogelijk aan te leveren.
Ondanks deze toezegging heeft [appellant] ook na de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening geen nadere informatie verstrekt. De Afdeling ziet, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen belemmeringen voor [appellant] om die informatie daadwerkelijk aan te leveren. Dat hem daartoe door de SRC een format ter beschikking had moeten worden gesteld, zoals [appellant] betoogt, is de Afdeling niet gebleken. De informatie die [appellant] kort voor de zitting aan de Afdeling heeft gestuurd betrof informatie waarover de SRC al beschikte en had geen betrekking op de voor herregistratie relevante referteperiode.
8.3. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet voldaan aan de door de SRC in het besluit van 20 juli 2021 gestelde voorwaarde voor herregistratie voor de periode 1 april 2023 tot 1 april 2026.
Conclusie
9. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond.
10. De SRC hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
752