202201987/1/A2.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2022 in zaak nr. 21/4155 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] woonde op het moment van de aanvraag samen met zijn vrouw en hun drie minderjarige kinderen in een driekamerappartement, waarvan twee slaapkamers. Hij heeft een urgentieverklaring gevraagd vanwege medische reden. De woning is volgens hem te klein en het jongste kind slaapt daarom bij hem en zijn vrouw. Ook worden de kinderen door de beperkte ruimte in de woning belemmerd in hun psychische en sociale ontwikkeling. Zijn vrouw heeft medische problemen en de gestoorde nachtrust en de stress over de situatie van de kinderen hebben een weerslag op haar gezondheid. Bij de aanvraag en in bezwaar en beroep heeft [appellant] (medische) stukken overgelegd om de situatie van zijn vrouw, de kinderen en hemzelf te onderbouwen.
2. Het college heeft bij het besluit op bezwaar van 31 augustus 2021 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden van artikel 2.5.1, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Huisvestingsverordening regio Utrecht 2019, zoals die op het moment van de aanvraag luidde. Volgens het college was de woning van [appellant] passend toen zijn partner en oudste kind in 2014 bij hem kwamen wonen. Daarna hebben hij en zijn partner gekozen voor gezinsuitbreiding met twee kinderen. Het daardoor ontstane gebrek aan woonruimte was voor [appellant] voorzienbaar. Uit de bij de aanvraag overgelegde stukken blijkt niet dat de medische situatie van de partner van [appellant] een relatie heeft met de huidige woning. Het college heeft nog een termijn gegeven om aanvullende medische gegevens over te leggen, maar daar heeft [appellant] geen gebruik van gemaakt. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4, 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat de door [appellant] in hoger beroep genoemde verklaring van 20 mei 2021 van de intern begeleider van de basisschool van de kinderen en de verklaring van 16 juni 2021 van de gezinswerker van het buurtteam niet aan dit oordeel afdoen. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank de in de verklaring van 16 juni 2021 genoemde brief van het buurtteam van 3 maart 2021, die is ondertekend door de gezinswerker, bij de beoordeling betrokken. Verder staat in de door de rechtbank bij haar oordeel betrokken brief van 16 november 2020 van de intern begeleider van de basisschool nagenoeg hetzelfde als in de brief van 16 juni 2021. De daaraan toegevoegde zin over de extra ondersteuning voor de oudste zoon op het gebied van gedrag en welbevinden en het betrekken van het buurtteam om te praten met de jongens, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende gebleken is van een verband tussen de gestelde ontwikkelingsschade en de te krappe woning.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
154-1064