202302753/1/R3.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster A], gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland en Plus Vastgoed B.V., gevestigd te Utrecht, (hierna: [verzoekster A] en Plus),
verzoeksters,
Procesverloop
Bij de uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3227, heeft de Afdeling een van de beroepen tegen de besluiten tot vaststelling en tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" ongegrond verklaard. Verder heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van Plus Vastgoed B.V. en anderen, onder wie ook [appellante] en Plus, de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van wat onder 33 van die uitspraak is overwogen de daarin omschreven gebreken in het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" te herstellen, en zo nodig het plan gewijzigd vast te stellen. Ter uitvoering van die opdracht heeft de raad bij zijn besluit van 26 februari 2019 het exploitatieplan gewijzigd vastgesteld.
Bij uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3927, heeft de Afdeling het beroep van Plus Vastgoed B.V. en anderen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016", voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard. Het beroep van Plus Vastgoed B.V. en anderen tegen de besluiten tot vaststelling en tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" is, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard. De Afdeling heeft die besluiten tot vaststelling en tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan vernietigd en de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen voor wat betreft het exploitatieplan een nieuw besluit te nemen. Ook heeft de Afdeling de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" wordt geschorst. De Afdeling heeft bepaald dat die voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het hiervoor bedoelde door de raad vast te stellen nieuwe besluit voor wat betreft het exploitatieplan. De uitspraken van de Afdeling van 3 oktober 2018 en 20 november 2019 zijn aangehecht.
[appellante] en Plus hebben verzocht die uitspraken te herzien.
De raad van de gemeente Midden-Delfland heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op de zitting behandeld van 10 oktober 2023, waar [appellante] en Plus, vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, en [appellante], bijgestaan door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], zijn verschenen. Verder is op de zitting de raad van de gemeente Midden-Delfland, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] en Plus hebben verzocht om herziening van de uitspraken van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3227, en 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3927. Deze uitspraken gaan over de besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" en de vaststelling en gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2016". Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een supermarkt en woningen mogelijk in het centrum van Den Hoorn. [appellante] en Plus zijn eigenaren van gronden waarop in het bestemmingsplan woningen zijn voorzien. Hoe beoordeelt de Afdeling een verzoek om herziening?
2. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening is van belang of er feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld.
Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Feiten en omstandigheden die aan al deze voorwaarden voldoen, worden nova genoemd. Alleen als sprake is van nova kan een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien.
Reden van het verzoek om herziening
3. [appellante] en Plus voeren in de kern aan dat er een onlosmakelijke samenhang is tussen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van een exploitatieplan. Volgens hen had de Afdeling daarom in de uitspraak van 20 november 2019 niet alleen het besluit tot vaststelling en het besluit tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan moeten vernietigen, maar had de Afdeling daarin ook aanleiding moeten zien het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te vernietigen. Zonder een toereikend exploitatieplan is volgens hen de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet aangetoond. Zij voeren aan dat zij dit in de procedures over de vastgestelde exploitatieplannen bij dit bestemmingsplan ook steeds naar voren hebben gebracht. Zij wijzen daarbij ook op de nog aanhangige procedure over het besluit van 23 juni 2020 tot vaststelling van het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2020", waarin de voorzieningenrechter op 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2393, een uitspraak heeft gedaan over het onder meer door hen gedane verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en de Afdeling op 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301, een tussenuitspraak heeft gedaan. [appellante] en Plus voeren aan in de tussenuitspraak van 10 augustus 2022 bevestiging te zien dat de Afdeling te vroeg hun beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ongegrond heeft verklaard. Verder voeren zij aan dat de uitspraken vergaande nadelige gevolgen voor hun hebben gehad. Zo zijn zij al jaren in de gebruiksmogelijkheden voor hun gronden beperkt, omdat zonder een rechtmatig exploitatieplan het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Er is nog steeds geen onherroepelijk exploitatieplan bij het bestemmingsplan. En op 16 februari 2023 is een Koninklijk Besluit tot onteigening van hun gronden geslagen waarvoor het bestemmingsplan als basis dient. Beoordeling van het verzoek om herziening|
4. Op de zitting is vastgesteld dat [appellante] en Plus de tussenuitspraak van 10 augustus 2022 als novum stellen. Volgens vaste rechtspraak is een uitspraak van latere datum dan de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht geen novum op grond waarvan een uitspraak kan worden herzien. Verder hebben [appellante] en Plus in hun verzoekschrift uiteengezet dat zij het er niet mee eens zijn dat in de uitspraken waarvan herziening wordt gevraagd alleen de besluiten tot vaststelling en tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan zijn vernietigd en niet ook het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Zij stellen dat zij dit in de verschillende procedures ook al hebben aangevoerd. De Afdeling overweegt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is bedoeld om een geschil waarin is beslist naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook een vermeende onjuiste rechtsopvatting is volgens vaste rechtspraak geen grond voor herziening. Voor zover [appellante] en Plus hebben gewezen op de gevolgen van de uitspraken, waaronder het op basis van het bestemmingsplan genomen KB tot onteigening van hun gronden, overweegt de Afdeling dat die dateren van na de uitspraken waarvan herziening wordt gevraagd. Dit zijn geen nova, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 8:119, eerste lid, onder a, van de Awb.
5. Op basis van het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat wat [appellante] en Plus in hun verzoekschrift hebben aangevoerd geen feiten en omstandigheden opleveren in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
6. Het verzoek wordt afgewezen.
7. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Alderlieste
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
590