202105200/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2021 in zaak nr. 20/2070 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2019 heeft de burgemeester een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd.
Bij besluit van 9 maart 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. de Neef, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In een bestuurlijke rapportage van de politie staat dat politieagenten op 19 september 2019 de auto van [appellant] midden op de weg stil zagen staan. Op het moment dat zij aan kwamen rijden, liep een man met een junkachtig uiterlijk van de auto weg. Daarna reed de auto met hoge snelheid weg. De politieagenten besloten [appellant] een stopteken te geven nadat zij in de politiesystemen vaststelden dat [appellant] meerdere antecedenten heeft op het gebied van witwassen en bezit van en handel in harddrugs. Tijdens de controle die daarop volgde is gebleken dat [appellant] 18 wikkels met verdovende middelen in zijn heuptas en boxershort had zitten. Na verder onderzoek is gebleken dat het om 53,47 gram hasj ging. Daarnaast werden meerdere mobiele telefoons en contant geld aangetroffen.
Besluitvorming
2. De burgemeester heeft vastgesteld dat [appellant] op 19 september 2019 heeft gehandeld in strijd met artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Schiedam 2013 (hierna: APV). Dit artikel luidt: "Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daarin gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen."
3. De burgemeester heeft bij het besluit van 13 november 2019 een last onder dwangsom opgelegd om herhaling van overtreding van artikel 2:74 van de APV te voorkomen. Hierbij is de te verbeuren dwangsom bepaald op € 10.000,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 30.000,-, met een looptijd van twee jaar.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in het betoog dat de bestuurlijke rapportage onvolledig is en niet is onderbouwd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de bestuurlijke rapportage is gebaseerd op op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Op grond van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester terecht aannemelijk geacht dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Ook heeft de burgemeester een juiste belangenafweging gemaakt. Hij heeft rekening gehouden met het gevaar en het leed waarmee handel in verdovende middelen gepaard gaat, de antecedenten van [appellant], de bij hem aangetroffen handelshoeveelheid hasj en de grote financiële winsten in het drugscircuit. Ten slotte is de hoogte van de dwangsom niet disproportioneel en staat die in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Dat de burgemeester ook wel dwangsommen van minder dan € 10.000,- oplegt, maakt niet dat sprake is van willekeur.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bestuurlijke rapportage onvolledig is en de feiten niet juist weergeeft. Ook heeft de burgemeester geen juiste belangenafweging gemaakt en staat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang.
6. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 en 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat [appellant] zijn betoog dat hij op het juiste pad zit en dat om die reden de belangenafweging anders had moeten uitvallen niet concreet heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de dwangsommen in grensgemeentes lager worden vastgesteld. Ook heeft [appellant] het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld op 26 januari 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023