202302721/1/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Alkmaar (hierna tezamen in enkelvoud: [appellanten]),
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 16 maart 2023 in zaak nr. 22/3899, 22/4176 en 22/4320 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college aan S & S Bouw en Ontwikkeling B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een voormalig kantoorpand naar horeca met een terras en 29 appartementen op het perceel Achter de Vest 1 in Alkmaar.
Bij uitspraak van 16 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2023, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, zijn verschenen. Voorts is ter zitting S & S Bouw en Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door B.A.N.J. Sier en B.G.G. van Suijdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft met toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de verbouwing van het bestaande kantoorpand van drie bouwlagen met een dakopbouw, naar een gebouw van vijf bouwlagen afgedekt met kappen. Er zijn 29 appartementen voorzien. Op de begane grond en in de kelder is een restaurant (horeca-categorie 3) voorzien. De bouwhoogte van het plan is op het hoogste punt 19,30 m en de goothoogte is (maximaal) 16,30 m. De entree van de appartementen komt aan de Paternosterstraat en de entree van de horecavoorziening aan Achter de Vest. 100 m2 openbare ruimte, met de bestemming verkeer, zal worden gebruikt als terras voor horeca op de begane grond.
Een hoek van het perceel grenst aan Achter de Vest en de Paardenmarkt. De Paardenmarkt gaat voor het perceel over in de Paternosterstraat. [appellanten] woont aan de [locatie] in Alkmaar. Zijn woning grenst direct ten noordoosten aan de rechterkant van het perceel, gezien vanaf de Paardenmarkt.
Ingetrokken hogerberoepsgronden
2. [appellanten] heeft op de zitting de beroepsgronden dat ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen ontbreekt en dat het bestemmingsplan verouderd is, ingetrokken.
Bouwlaag
3. Volgens [appellanten] is de rechtbank van onjuiste feiten uitgegaan. In rechtsoverweging 9.3 heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat aan de achterzijde van het te realiseren gebouw de bebouwing slechts met 1 bouwlaag zou worden verhoogd.
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat met het bouwplan wordt beoogd de steeg die aanwezig is achter het transformatorhuisje, dat gelegen is tussen de woning van [appellanten] en het huidige pand dat verbouwd zal worden, op de begane grond dicht te maken. Aan de achterzijde wordt het gebouw, grenzend aan het perceel van [appellanten], niet met 2 bouwlagen maar met 1 bouwlaag verhoogd ten opzichte van het bestaande gebouw en met 3,3 m verdiept.
3.2. Op de zitting heeft [appellanten] zijn stelling nader onderbouwd met een foto. De Afdeling leidt uit de tekeningen bij de vergunning af dat aan de zijde van [appellanten] ten opzichte van de bestaande situatie het gebouw met één laag wordt verhoogd, voor zover het gedeelte van het bouwplan aansluit op het perceel van [appellanten]. Dat de beleving voor [appellanten] anders is, hangt samen met de verbreding van het te verbouwen pand, maar dat betekent niet dat de uitleg die de rechtbank van het bouwplan heeft gegeven onjuist is.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
4. [appellanten] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn belangen door de verleende omgevingsvergunning onevenredig worden geraakt. Dit betreft in het bijzonder de beperking van lichtinval in en rondom de woning als gevolg van de realisering van een wand op de erfgrens van omstreeks 13 m hoog en de inbreuk op zijn privacy als gevolg van de te realiseren balkons en dakterrassen.
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bouwplan waarbij woningen worden gerealiseerd in een voormalig kantoorpand, aanvaardbaar heeft kunnen achten, onder meer omdat niet van een onaanvaardbare nadelige invloed op het woongenot van [appellanten] sprake is. De rechtbank heeft in de overwegingen 9.2 en 9.3 van de aangevallen uitspraak uitvoerig gemotiveerd waarom de gevolgen van het bouwplan voor [appellanten] niet onaanvaardbaar zijn.
4.2. Het betoog van [appellanten] leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling betrekt daarbij dat er een muur van 13 m hoogte komt die als buffer zal dienen tussen het te verbouwen pand en de woning van [appellanten]. Deze muur komt weliswaar dichterbij de woning van [appellanten] dan de bestaande en wordt 3,3 m hoger tot ongeveer aan de schutting van het dakterras, maar het uitzicht voor [appellanten] wordt daardoor niet wezenlijk anders. Ook is een bezonningsstudie uitgevoerd waaruit naar voren komt dat zowel aan de lichte als aan de strenge TNO-norm wordt voldaan voor de mate van lichtinval in de woning van [appellanten]. Dit heeft [appellanten] niet bestreden. Aan de achterzijde worden balkons geplaatst op een afstand van 2,80 m van de perceelgrens en is ook een gemeenschappelijk terras voorzien. Deze balkons aan de achterzijde van de verdiepte uitbreiding van het bouwplan zijn op ruim voldoende afstand van de erfgrens gesitueerd. Vanuit deze balkons bestaat niet of nauwelijks zicht op het dakterras van [appellanten]. Voor zover van zicht al sprake zal zijn, is dit in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
91