202105329/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeesters en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2018 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A. van Seumeren, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door W. van Beveren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op 22 december 2017 en 11 januari 2018 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een urgentieverklaring wegens geluids- en stankoverlast in zijn woning. [appellant] is onder behandeling geweest in verband met ernstige psychische klachten. Hij stelt dat zijn klachten door de overlast zijn verergerd en hij geen rust kan vinden in zijn woning.
2.1. Bij besluit van 6 april 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet aan de vereisten van artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015, gemeente Utrecht (hierna: Huisvestingsverordening) voor een urgentieverklaring voldoet. Aan dit besluit heeft het college een indicatieadvies van arbo- en reïntegratiebedrijf A-REA van 5 april 2018 ten grondslag gelegd. Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college de afwijzing gehandhaafd. Daartegen heeft [appellant] beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 april 2019 overwogen dat het college geen urgentie hoefde te verlenen wegens medische redenen. Uit de overgelegde stukken kan namelijk niet worden afgeleid dat de situatie zo ernstig is dat sprake is van een medisch onhoudbare situatie.
2.2. Bij uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:42, heeft de Afdeling overwogen dat uit het indicatieadvies niet volgt waarom [appellant] niet in een om medische redenen onhoudbare woonsituatie verkeert. Zonder nadere toelichting is niet inzichtelijk waarom er geen medische indicatie is voor urgentie. Voorts is niet inzichtelijk welke conclusies zijn te trekken indien de voorgestelde oplossingen in het indicatieadvies, te weten een medicamenteuze behandeling en maatregelen om de overlast terug te dringen, tekortschieten. Gelet hierop heeft het college het indicatieadvies niet aan de weigering van de urgentieverklaring ten grondslag mogen leggen. De Afdeling heeft het de uitspraak van 3 april 2019 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2018 gegrond verklaard en het college meegegeven om alvorens een nieuw besluit te nemen de arts van A-REA om een nieuw advies te vragen. Ook heeft de Afdeling met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Nieuw besluit op bezwaar van 13 juli 2021
3. Het college heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. [appellant] heeft namelijk geen medewerking verleend aan een nieuw medisch onderzoek, waardoor niet vast is komen te staan of sprake is van een medisch onhoudbare woonsituatie waarbij verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is. Daarbij heeft [appellant] niet onderbouwd dat hij door zijn psychische gesteldheid en agressieregulatie niet in staat was om zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen. [appellant] voldoet niet aan de vereisten van artikel 2.5.1, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Huisvestingsverordening. Ook voldoet hij niet aan de criteria voor medische urgentie, zoals die in artikel 2.5.1b van de Huisvestingsverordening staan. Als laatste heeft het college in de situatie van [appellant] geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Beroep tegen het besluit van 13 juli 2021
4. [appellant] voert ten eerste aan dat een nieuw besluit mogelijk is zonder nieuw medisch advies. Uit een schikkingsvoorstel van het college volgt namelijk dat geen medisch onderzoek nodig is om een urgentieverklaring te verlenen. Het alsnog vragen om medewerking aan medisch onderzoek is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Ten tweede voert [appellant] aan dat hij geen medewerking kan verlenen aan het medisch onderzoek. Hij vreest dat hij tijdens het onderzoek zichzelf niet in de hand kan houden. Ten derde voert hij aan dat zijn bezwaar van 24 juni 2021 alsnog ontvankelijk en gegrond verklaard moet worden, omdat sprake is van een fictieve weigering namens het college. Als laatste verzoekt [appellant] om schadevergoeding.
Beoordeling van het beroep
5. Het college heeft aan [appellant] voorgesteld om vanwege efficiencyredenen een urgentieverklaring te verlenen, onder de voorwaarde dat [appellant] afziet van zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het voorstel van het college staat los van de uitspraak waarin de Afdeling aan het college heeft meegegeven om een nieuw medisch advies te vragen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het bij uitvoering van het schikkingsvoorstel een urgentieverklaring zou verlenen op andere gronden dan de medische gronden. Voor een urgentieverklaring op medische gronden is een medisch advies nodig waaruit blijkt dat de situatie van [appellant] zo ernstig is dat sprake is van een medisch onhoudbare situatie. Het college mocht een nieuw medisch advies noodzakelijk achten om de actuele medische situatie van [appellant] te kunnen beoordelen. Daarbij ziet de Afdeling in het voorstel dat tijdens het streven naar een schikking is gedaan geen aanleiding om strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur aan te nemen.
5.1. De Afdeling is verder van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zichzelf tijdens het medische onderzoek niet onder controle zou kunnen houden. Op de zitting van de Afdeling heeft [appellant] erkend dat uit de door hem overgelegde brief van een Belgische psychiater niet kan worden afgeleid dat hij niet in staat is om zich medisch te laten onderzoeken omdat hij zijn agressie niet in bedwang kan houden. Dat hij niet wil meewerken aan het medische onderzoek dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van een medisch onhoudbare situatie waarbij verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is.
5.2. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat sprake is van een fictieve weigering ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft geen bespreking.
5.3. De betogen slagen niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. De Afdeling zal het ongemotiveerde verzoek om schadevergoeding afwijzen.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023
640-990
BIJLAGE | Wettelijk kader
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015, gemeente Utrecht
Artikel 2.5.1 Urgent woningzoekenden
1. Voor het verlenen van een huisvestingsvergunning kunnen burgemeester
en wethouders een woningzoekende urgent verklaren, waarbij de volgende
voorwaarden alle van toepassing zijn:
a. de woningzoekende is ingezetene en
b. de woningzoekende beschikt over zelfstandige woonruimte in de
woningmarktregio en
c. er is sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie en
d. de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en was door de
woningzoekende niet te voorzien en
e. de woningzoekende kan aantonen eerst zelf naar een oplossing te hebben
gezocht en f. een verhuizing binnen zes maanden is noodzakelijk en
g. de woningzoekende is aantoonbaar niet in staat om zelf binnen zes
maanden voor passende huisvesting te zorgen en
h. het inkomen is niet hoger dan het in artikel 2.2.3 lid 3 opgenomen
inkomen van het huishouden.
[…]
3.
a. Er zijn de volgende indicatiegronden voor urgentie:
[…]
B. Medische indicatie
[…]
b. Een urgentie wordt verleend onder de navolgende genoemde bepalingen:
[…]
B. Medische indicatie
1. Ingezetenen, die in een om medische redenen (fysiek/psychisch)
onhoudbare woonsituatie verkeren en om die reden een indicatie voor andere
woonruimte hebben ontvangen, kunnen in aanmerking komen voor urgentie.
Datzelfde geldt voor ingezetenen die te maken hebben met een als gevolg
van de woonsituatie zeer progressief ziektebeeld.
[…].
Artikel 2.5.2 Aanvraag en besluitvorming tot urgentie
1.
[…]
c. Bij een aanvraag om toekenning van de urgentie kunnen burgemeester en
wethouders advies inwinnen bij een door hen aan te wijzen adviseur.
[…]
Artikel 5.1 Hardheidsclausule
1a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de
toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere
hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze
verordening.
[…]