202105823/1/R2.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juli 2021 in zaak nr. 20/3467 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een berging op het kadastrale perceel, gemeente Heerlen, sectie M, nummer 3322 (hierna: het perceel), aan de achterzijde van de percelen aan de Kloosterkoolhof in Heerlen.
Bij besluit van 4 november 2020 heeft het college het besluit van 20 juli 2020 gewijzigd en het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet op het perceel in de bouw van een berging met overkapping met een oppervlakte van 12 m2 . De omgevingsvergunning is verleend voor de duur van tien jaren. In de aanvraag staat dat het tijdelijk op te richten bouwwerk zal worden gebruikt voor het opbergen van tuinspullen en het mogelijk houden van bijen.
Het perceel staat bekend als 't Kloosterkoolhöfke en betreft het terrein achter de percelen aan het Kloosterkoolhof 2 tot en met 24 in Heerlen. Het perceel wordt beheerd en onderhouden door de vereniging 't Kloosterkoolhöfke, een initiatief van buurtbewoners, en is in gebruik als gezamenlijke buurttuin en speelplek voor kinderen. [vergunninghouder] is lid van het bestuur van de vereniging.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Kissel-Voskuilenweg 2014", vastgesteld op 7 april 2015 (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming "Maatschappelijk". Vast staat dat het bouwplan vanwege het beoogde gebruik om bijen te houden in strijd is met deze bestemming. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 11 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor de duur van tien jaren.
[appellante] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] en maakt gebruik van een mandelig pad aan de achterzijde van haar eigen perceel. [appellante] vreest dat het bouwplan haar woon- en leefklimaat aantast, in het bijzonder door het houden van bijen in de directe nabijheid van spelende kinderen.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in het besluit op bezwaar toereikend heeft gemotiveerd dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat omwonenden, waaronder [appellante], daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat, indien aan de in de APV gestelde voorwaarden is voldaan, nog steeds ernstig moet worden gevreesd voor de veiligheid van omwonenden en de gebruikers van de buurttuin. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat het aantal te houden bijen weliswaar toeneemt, maar nog steeds van beperkte omvang is en de totale omvang van de bijenvolken door vergunninghouder wordt gemonitord. Zo nodig kan de omvang van de bijenvolken worden aangepast. Ook is de buurttuin volgens de rechtbank geen openbare plaats, maar in bruikleen bij de vereniging die op de veiligheid van de gebruikers toeziet, waaronder spelende kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college heeft mogen afgaan op door een deskundige gegeven advies. De rechtbank heeft ook van belang geacht dat een door [appellante] ingeschakelde deskundige heeft aangegeven dat het drachtgebied groot genoeg is als het project niet gericht is op de productie van honing. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het belang van vergunninghouder en het algemeen belang bij klimaatadaptatie en het stimuleren van biodiversiteit in de stad zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellante] om gevrijwaard te blijven van mogelijke overlast door bijenpoep en van bezoekers van de bijenstal.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden gezegd dat [appellante] een alternatief heeft aangedragen waarvan op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Beoordeling van het hoger beroep
Woon- en leefklimaat
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het houden van bijen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het perceel. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening en zij onevenredig in haar belangen wordt geschaad. [appellante] stelt in dit verband dat imkerdeskundigen Schalk en Janssen hebben verklaard dat het realiseren van een bijenstal op het perceel risico's voor de veiligheid van bewoners in de omgeving van het perceel meebrengt, waaronder spelende kinderen in de gemeenschappelijke tuin. Het college heeft volgens [appellante] ten onrechte nagelaten onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren.
[appellante] stelt dat geen sprake is van een beperkte omvang van het aantal te houden bijen. [appellante] wijst erop dat in de huidige situatie zeven bijenvolken aanwezig zijn ten opzichte van drie bijenvolken ten tijde van het besluit van 20 juli 2020, waardoor het aantal bijen aanzienlijk is toegenomen. Het houden van zeven bijenvolken komt neer op ongeveer 350.000 bijen.
Verder heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat de bijen worden gehouden voor educatieve doeleinden en niet alleen met het oog op honingproductie. [appellante] wijst in dit verband op foto's van de bestaande bijenstal en een subsidieaanvraag waaruit volgens haar volgt dat honingproductie plaatsvindt.
Voorts stelt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het houden van bijen aansluit bij het gemeentelijk groenbeleid. Dat dat zo is, heeft het college volgens [appellante] onvoldoende gemotiveerd.
[appellante] stelt ook dat de rechtbank heeft miskend dat bijen vanaf de zijkant van het bouwwerk kunnen wegvliegen, omdat de afscheiding aan die zijde niet dicht is.
Ook stelt [appellante] dat het houden van bijen leidt tot schade aan eigendommen als gevolg van uitwerpsels van bijen.
3.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
3.2. Het college heeft in het besluit van 4 november 2020 toegelicht dat het perceel door de gemeente Heerlen op 5 december 2018 aan de vereniging 't Kloosterkoolhöfke in gebruik is gegeven voor het realiseren van een gemeenschappelijke tuin. Bij de ingebruikgevingsovereenkomst hoort een indelingstekening van de tuin waarop is te zien welke voorzieningen gerealiseerd mogen worden, waaronder een bijenstal op de locatie waar het realiseren van de berging is voorzien. De indelingstekening maakt onderdeel uit van het besluit van 4 november 2020. Eén van de doelstellingen van het buurtinitiatief is het streven naar meer biodiversiteit in de directe woonomgeving en om dat te bereiken zijn fruitbomen, struiken en hagen aangeplant, is een waterpoel aangelegd en is een gedeelte van de tuin ingezaaid met een bijenvriendelijk bloemenmengsel. Het plaatsen van een bijenstal past volgens het college binnen dat concept. Volgens het college sluit dat concept aan bij het gemeentelijk groenbeleid, dat onder meer is gericht op klimaatadaptie en het stimuleren van biodiversiteit in de stad, omdat bijen zorgen voor het bestuiven van groenten, vruchten en andersoortige planten, struiken en bomen, en een betrouwbare bio-indicator is om de toestand van de omgeving en het landschap vast te stellen.
Wat betreft de vrees voor overlast door het houden van bijen heeft het college onder verwijzing naar het advies van een deskundige, de heer Geerits, toegelicht dat bijen en hommels, in tegenstelling tot wespen, zich voornamelijk bezig houden met het verzamelen van voedsel dat bestaat uit nectar en stuifmeel en zich zullen verdedigen als zij zich hierin bedreigd voelen. Het college stelt dat ook overlast kan ontstaan door een bijenzwerm, maar deze vorm van overlast kan door de imkers worden beperkt door de omvang van de bijenvolken aan te passen en deze zo nodig te verwijderen. Volgens het college is de bijenstal aan drie zijden dicht, waaronder de zijde bij de trampoline, en alleen aan de zuidzijde open. Het college heeft ook gewezen op artikel 2:56 van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012, waarin is bepaald dat op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de bijenkorven of -kasten een afscheiding moet zijn aangebracht van 2 meter hoog of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van bijen te voorkomen. Verder stelt het college dat bijen 3 tot 5 kilometer vliegen om voedsel en materiaal te halen, omdat ze bang zijn om beroofd te worden, en niet in de buurt van de kasten blijven.
3.3. De Afdeling ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college toereikend heeft gemotiveerd dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat omwonenden, waaronder [appellante], daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De verklaring van Schalk heeft [appellante] in bezwaar, beroep of hoger beroep niet overgelegd. Over de verklaring van Janssen overweegt de Afdeling dat Janssen na contact met de deskundige van vergunninghouder per e-mail heeft verklaard dat hij bij zijn advies ervan is uitgegaan dat de bijen vooral worden gehouden voor het produceren van honing, maar dat het drachtgebied van de te houden bijen voldoende is als de bijen worden gehouden voor educatieve doeleinden. De Afdeling ziet in de verwijzing naar de verklaring van Schalk en Janssen daarom geen grond voor het oordeel dat de gevolgen voor de veiligheid van bewoners in de omgeving van het perceel onvoldoende zijn onderzocht.
De Afdeling ziet in de stelling dat het aantal bijen onaanvaardbaar is evenmin aanleiding voor dat oordeel. Het college heeft in dit verband aannemelijk gemaakt dat het aantal bijen kan worden aangepast en zo nodig kan worden verlaagd.
Waar [appellante] stelt dat de bijen niet worden gehouden voor educatieve doeleinden maar met het oog op honingproductie, overweegt de Afdeling dat het college onder verwijzing naar de ingebruikgevingsovereenkomst voldoende heeft gemotiveerd dat de bijen mede worden gehouden voor educatieve doeleinden en niet alleen voor honingproductie. De verwijzing naar foto's van het bestaande gebruik en een subsidieverstrekking leiden niet tot een ander oordeel. Dat het bouwplan aansluit bij het gemeentelijke groenbeleid heeft het college in het besluit van 4 november 2020 naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd.
De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd over het uitvliegen van bijen vanaf de zijkant geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat indien aan artikel 2:57, tweede lid, van de APV wordt voldaan, ernstig moet worden gevreesd voor de veiligheid van omwonenden en de gebruikers van de buurttuin. In dat kader is van belang dat op de indelingstekening bij de ingebruikgevingsovereenkomst, dat onderdeel is van het besluit van 4 november 2020, een haag is opgenomen aan de zijkant van de berging aan de zijde van de trampoline.
Waar [appellante] heeft gesteld dat het gebruik als bijenstal kan leiden tot overlast vanwege de uitwerpsels van bijen, ziet de Afdeling daarin evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de belangen van [appellante] onevenredig worden aangetast.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen alternatief is aangedragen waarvan op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellante] heeft tijdens de zitting bij de rechtbank het park Welten in het buitengebied als alternatieve locatie aangedragen.
4.1. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals dit is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
4.2. Het ligt op de weg van [appellante] om aannemelijk te maken dat er betere alternatieven zijn dan het bouwplan waarvoor de vergunning is verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van belang kon achten dat het houden van bijen in het buitengebied wordt bemoeilijkt door het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het houden van bijen in de stad daarom de voorkeur heeft. Verder heeft het college van belang mogen achten dat de gekozen locatie in de stad geschikter is vanwege het educatieve karakter van het beoogde gebruik. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden gezegd dat [appellante] een alternatief heeft aangedragen waarvan op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. El-Wanni
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
911