ECLI:NL:RVS:2023:4278
Raad van State
- Hoger beroep
- J. Schipper-Spanninga
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 18 maart 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 10 september 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 28 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.C. Stoop, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 november 2023 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht geeft op respect voor privé- en gezinsleven. De Raad van State oordeelde echter dat, hoewel de vreemdeling terecht aanvoert dat deze beroepsgrond bespreking behoeft, dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris had zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, omdat hij zijn privéleven heeft opgebouwd zonder een geldige verblijfsvergunning.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 837,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.