ECLI:NL:RVS:2023:4278

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
202201656/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 18 maart 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 10 september 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 28 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.C. Stoop, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 november 2023 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht geeft op respect voor privé- en gezinsleven. De Raad van State oordeelde echter dat, hoewel de vreemdeling terecht aanvoert dat deze beroepsgrond bespreking behoeft, dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris had zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, omdat hij zijn privéleven heeft opgebouwd zonder een geldige verblijfsvergunning.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 837,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202201656/1/V1.
Datum uitspraak: 17 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 februari 2022 in zaak nr. NL21.15130 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.C. Stoop, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling bestrijdt in de enige grief terecht het oordeel van de rechtbank onder 5, dat de beroepsgrond dat aan de vreemdeling op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsvergunning toekomt, geen bespreking behoeft. Uit artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 volgt immers dat de staatssecretaris ambtshalve een verblijfsvergunning kan verlenen als uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn. Hoewel de vreemdeling deze klacht terecht voordraagt, leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens onrechtmatig verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is en een vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het daarvan laten voortzetten. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de vreemdeling uitvalt. Hij heeft daarbij terecht betrokken dat de vreemdeling het door hem aangevoerde privéleven in Nederland heeft opgebouwd zonder ooit in het bezit van een geldige verblijfsvergunning te zijn geweest en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van een uitzonderlijk geval geen sprake is.
2.       Wat de vreemdeling verder aanvoert, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt met verbetering van gronden bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023
598