202201993/1/V2.
Datum uitspraak: 28 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 25 maart 2022 in zaak nr. NL22.1190 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en hem veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 6.723,75.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. Het besluit van 24 januari 2022 is genomen op een door de vreemdeling ingediende opvolgende asielaanvraag. Tijdens de behandeling van die opvolgende asielaanvraag heeft de vreemdeling een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 2 december 2019 (hierna: het iMMO-rapport) overgelegd met het verzoek dat bij de beoordeling van de aanvraag te betrekken. Dit ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij vanwege zijn psychische problematiek zowel in de vorige procedures als in de huidige procedure niet goed heeft kunnen verklaren. Ook wil de vreemdeling met dat rapport onderbouwen dat zijn littekens en zijn psychische en lichamelijke klachten voortkomen uit de problemen die hij in Ethiopië met de autoriteiten daar stelt te hebben ondervonden. Die problemen had de staatssecretaris in de eerdere procedures ongeloofwaardig geacht.
1.1. De rechtbank heeft het besluit van 24 januari 2022 onder meer vernietigd omdat de staatssecretaris tijdens het horen en bij het beslissen op de opvolgende aanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de conclusies uit het iMMO-rapport. Zij heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Awb aan de vreemdeling de kosten van het iMMO-rapport tot een bedrag van € 4.446,75 moet vergoeden. In hoger beroep bestrijdt de staatssecretaris niet het oordeel van de rechtbank dat het besluit moet worden vernietigd vanwege motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken. Hij kan zich echter niet vinden in de veroordeling door de rechtbank om de kosten van het iMMO-rapport te vergoeden.
Grief en beoordeling
2. De staatssecretaris betoogt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank hem ten onrechte op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. Uit de tekst van artikel 8:75 van de Awb volgt dat die bepaling alleen gaat over de in bezwaar, administratief beroep of beroep gemaakte kosten. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling de kosten voor het iMMO-rapport niet in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Het gaat om door de vreemdeling in de aanvraagfase gemaakte kosten. De vreemdeling heeft het iMMO-rapport immers mede aan zijn tweede opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd.
2.1. De staatssecretaris betoogt verder terecht dat het in een geval als dit aan hem is om op het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport een beslissing te nemen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:845, onder 7.1. Volledigheidshalve wijst de Afdeling erop dat vergoeding van die kosten niet langs de weg van artikel 8:88 van de Awb mogelijk is. Die bepaling gaat over vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling. In dit geval is het iMMO-rapport opgesteld vóór het besluit van 24 januari 2022, zodat de voor het rapport gemaakte kosten niet het gevolg zijn van dit besluit. 2.2. De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.723,75. De Afdeling veroordeelt de staatssecretaris in de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00. De staatssecretaris hoeft de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 maart 2022 in zaak nr. NL22.1190, voor zover zij daarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.723,75;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023
363-1048