202303452/2/R4.
Datum uitspraak: 29 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Ammerzoden, gemeente Maasdriel,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Ammerzoden wijziging 2022, [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij], [verzoeker] en het college hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 november 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. P.J.M. van Leest, en het college, vertegenwoordigd door T.W. Tuenter en S. Bosch, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het bij besluit van 28 maart 2023 vastgestelde wijzigingsplan "Ammerzoden wijziging 2022, [locatie 1]" voorziet in een woning op het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1] te Ammerzoden. Aan de voorzijde van perceel, bezien vanaf de Voorstraat, is al een woning aanwezig. [partij] is de eigenaar van het perceel [locatie 1] en is voornemens om de nieuw te realiseren woning te betrekken. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2] te Ammerzoden.
Spoedeisendheid
3. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, omdat het college bij besluit van 19 juli 2023 aan [partij] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning op het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1]. [partij] heeft daartegen, buiten de termijn van zes weken na bekendmaking van het besluit, bij brief van 26 oktober 2023 bezwaar gemaakt. Hij stelt zich op het standpunt dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend, omdat uit de publicatie van het besluit om omgevingsvergunning te verlenen hem niet duidelijk was geworden dat het ging om het bouwen van een woning op het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1]. [verzoeker] wil met het verzoek bereiken dat het besluit om het wijzigingsplan vast te stellen wordt geschorst, zodat, als het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend, het college bij het te nemen besluit op bezwaar moet toetsen aan het voorheen geldende bestemmingsplan "Ammerzoden". Dit bestemmingsplan voorziet niet in het bouwen van een woning op het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1].
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van het bezwaar van [verzoeker]. Zolang er nog geen onherroepelijk besluit is genomen op het bezwaar van [verzoeker], is het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen nog niet onherroepelijk geworden. Het is daarom niet uitgesloten dat er een inhoudelijke heroverweging van het besluit van 19 juli 2023 zal moeten plaatsvinden. Daarom heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij zijn verzoek om het wijzigingsplan te schorsen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek hierna aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel beoordelen.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
5. [verzoeker] betoogt dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat het wijzigingsplan in overeenstemming met de voorwaarden in artikel 19.7 van het bestemmingsplan "Ammerzoden" is vastgesteld. In dat verband voert hij aan dat het bouwen van deze woning niet past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel, dat de woning niet inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld en dat de aangrenzende waarden en belangen onevenredig worden geschaad. Ten slotte stelt hij zich in dit verband op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 19.7.1, onder f, omdat niet alle regels van artikel 19 in het wijzigingsplan zijn opgenomen. In dat verband wijst hij in het bijzonder op artikel 19.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Ammerzoden" over de bevoegdheid van het college om nadere eisen te stellen.
Over de voorwaarde of de woning inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld heeft [verzoeker] er onder meer op gewezen dat in het stedenbouwkundig advies van Urban Jazz van 3 september 2021 "[locatie 1] (Molenerf) - Ammerzoden" is geadviseerd dat de rooilijn van de beoogde woning dient te liggen in dezelfde lijn als de zijkant van de (hoek)woning [locatie 1]. Volgens [verzoeker] is dat niet het geval. Hij wijst in dat verband op een tekening behorende bij de omgevingsvergunning van 19 juli 2023 en op de verbeelding van het wijzigingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl.
5.1. Artikel 19.7 Wijzigingsbevoegdheid luidt:
"19.7.1 Wijziging voor de bouw van extra woningen
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' kunnen Burgemeester en wethouders de bebouwingsmogelijkheden van gronden met deze bestemming te wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:
a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;
b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel;
c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld;
d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond;
f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven."
Artikel 19.4 Nadere eisen luidt:
"Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen."
5.2. Over het door [verzoeker] aangevoerde over de inpasbaarheid van de woning binnen het stedenbouwkundig beeld wordt het volgende overwogen. De tekening behorende bij de omgevingsvergunning van 19 juli 2023 is niet relevant voor het antwoord op de vraag of het wijzigingsplan in inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld. De omgevingsvergunning ligt in deze procedure niet ter toetsing voor. Over de door [verzoeker] overgelegde uitsnede van de verbeelding heeft het college aan de hand van een luchtfoto op de zitting toegelicht dat het bouwvlak van de beoogde woning wel in dezelfde lijn ligt als de zijgevel van [locatie 1]. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd dat het bestemmingsplan niet in afwijking van het stedenbouwkundig advies is vastgesteld. In zoverre bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Ook het overige in dat verband door [verzoeker] aangevoerde biedt geen grond voor schorsing van het wijzigingsplan.
5.3. Wat betreft het door [verzoeker] aangevoerde over het ontbreken van de regels van artikel 19.4 in het wijzigingsplan wordt het volgende overwogen. In het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat de regels van het bestemmingsplan waarop het wijzigingsplan is gebaseerd blijven gelden, tenzij het wijzigingsplan voorziet in afwijkende regels. Dat artikel 19.4 van de regels van het bestemmingsplan "Ammerzoden" niet opnieuw is opgenomen in het wijzigingsplan, maakt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat in zoverre is afgeweken van het bestemmingsplan en dat dit artikel niet meer zou gelden. Ook het college gaat er blijkens het verhandelde ter zitting van uit dat artikel 19.4 nog steeds geldt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan in zoverre in strijd met artikel 19.7.1, onder f, van de regels van het bestemmingsplan "Ammerzoden" is vastgesteld.
5.4. In wat verder door [verzoeker] is aangevoerd over de vraag of door het college voldoende is gemotiveerd dat het wijzigingsplan in overeenstemming met de voorwaarden in artikel 19.7.1 is vastgesteld ziet de voorzieningenrechter op voorhand ook geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan zal worden vernietigd. In zoverre ziet de voorzieningenrechter dus ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijgebouwenregeling in het wijzigingsplan
6. [verzoeker] betoogt verder dat het wijzigingsplan het mogelijk maakt dat op de erfgrens een bijgebouw met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 5 m wordt gebouwd. Omdat er geen minimale en/of maximale hellingshoek is opgenomen in de planregels kan dat er volgens hem toe leiden dat op korte afstand van de erfgrens een gebouw van 5 m kan worden gerealiseerd. Dat is volgens hem in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6.1. Het college heeft op de zitting toegelicht dat deze regel dezelfde regel is als in het bestemmingsplan "Ammerzoden" is opgenomen. Op grond van de planregels bij dat bestemmingsplan was het dus ook al mogelijk dat op de erfgrens een bijgebouw met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 5 m zou worden gerealiseerd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt deze bepaling in het wijzigingsplan er niet toe dat het woon- en leefklimaat van [verzoeker] zal verslechteren en dat om die reden schorsing van het besluit om het wijzigingsplan vast te stelle zal moeten volgen.
Bereikbaarheid hulpdiensten
7. Het door [verzoeker] aangevoerde over de bereikbaarheid van de hulpdiensten bij de beoogde woning en het gevaar voor een uitslaande brand naar de opstallen op zijn perceel, leidt, nu het college op de zitting heeft toegelicht dat de Veiligheidsregio heeft aangegeven dat het Molenerf bereikbaar is voor hulpdiensten, ook niet tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Overige gronden
8. In wat [verzoeker] overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand ook geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan zal worden vernietigd. Ook in zoverre bestaat dus geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Conclusie
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
776