202203701/1/R1.
Datum uitspraak: 29 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Haarlem,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 mei 2022 in zaak nr. 19/5654 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een steiger en een vlonder op het perceel [locatie 1] te Haarlem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 november 2019 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J. Jong, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kamphuis, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. Th.P. ten Brink, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 6 november 2017 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend bij het college. Deze aanvraag ziet op het bouwen van een steiger en een vlonder op het perceel. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Schalkwijkerweg", zoals vastgesteld op 15 februari 2012. Op het deel van het perceel waarop deze aanvraag betrekking heeft, rusten de bestemmingen "Erf", "Water", "Woondoeleinden" en "Landschappelijke doeleinden, recreatieve waarden". Het bouwplan is in strijd met artikel 24, vierde lid, onder vijf, zes en zeven, van de planregels, omdat de lengte van de steiger 13 meter is, terwijl de lengte maximaal 5 meter mag bedragen. Daarnaast is de oppervlakte van de vlonder 16,4 m2 en de oppervlakte van de steiger 15,6 m2, terwijl de oppervlakte van de steiger maximaal 5 m2 mag zijn. Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college bij besluit van 21 juni 2019, in stand gelaten bij besluit van 12 november 2019, een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onderdeel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Het college heeft in afwijking van het bestemmingsplan de gevraagde omgevingsvergunning verleend, omdat het bouwplan volgens het college niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daartoe toegelicht dat de voorziene situatie wat betreft de vlonder en de steiger slechts een beperkte afwijking is vergeleken met de feitelijke situatie ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan. Het college heeft daartoe toegelicht dat de lengte van de steiger en de oppervlakte van de vlonder voor zover deze in het oppervlaktewater zijn gesitueerd nagenoeg gelijk blijven, en dat het totale oppervlak aan oppervlaktewater toeneemt.
[appellanten] zijn sinds medio 2016 eigenaar van het naastgelegen perceel [locatie 2]. Zij zijn het niet eens met de bouwplannen.
Wettelijk kader
2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Feitelijke situatie
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het bestemmingsplan vastgelegde bestemmingen niet corresponderen met de feitelijke situatie, omdat een deel van de bestemming "Water" al ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk land was. Volgens hen is een ander deel van de gronden met de bestemming "Water" na de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk land geworden, nadat [vergunninghouder] het water had gedempt. De rechtbank heeft daarom miskend dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag ten onrechte niet is uitgegaan van de situatie op de verbeelding van het bestemmingsplan, zo stellen [appellanten].
3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de in het bestemmingsplan vastgelegde bestemmingen niet corresponderen met de feitelijke situatie. Deze feitelijke vaststelling is tevens niet in geschil. Het college heeft erkend dat de juridisch-planologische grens tussen de bestemmingen "Water" en "Erf" aan de zuidzijde van het perceel [locatie 1] niet overeenkomt met de feitelijke grens tussen water en land. Een deel van de gronden met de bestemming "Water" is dus feitelijk land. Het college heeft ook toegelicht dat bij de toetsing en beoordeling van de diverse vergunningsaanvragen, de juridisch-planologische grens tussen de bestemmingen "Water" en "Erf" op de verbeelding bij het bestemmingsplan als uitgangspunt is genomen. De beschikbare stukken bieden verder geen steun voor de stelling van [appellanten] dat het college niet is uitgegaan van de situatie op de verbeelding. De Afdeling ziet verder geen grond om te oordelen dat het feit dat de vergunde steiger en vlonder aansluiten op land dat op basis van het bestemmingsplan water zou moeten zijn, maakt dat het college bij het beoordelen van de vergunningaanvraag had moeten uitgaan van ruimere maten van de steiger en vlonder dan de maten die zij volgens de aanvraag hebben.
Het betoog faalt.
Toepassen afwijkingsbevoegdheid
4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan kon afwijken. Zij voeren hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de gerealiseerde steiger en vlonder als één geheel moeten worden beschouwd, en dat dit bouwwerk een gezamenlijke oppervlak heeft van ongeveer 60 m2. Deze oppervlakte is te groot om met toepassing van vorengenoemde artikelen van het bestemmingsplan af te kunnen wijken, zo stellen [appellanten].
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning heeft mogen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor. Vast staat dat [vergunninghouder] op 6 november 2017 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend die ziet op het bouwen van een steiger en een vlonder op het perceel. Op de bouwtekeningen die horen bij vorengenoemde aanvraag is te zien dat de steiger en vlonder als twee losstaande bouwwerken zijn aangevraagd. Vast staat verder dat uit de aanvraag volgt dat de vergunde steiger een oppervlakte van 15,6 m2 heeft en de vlonder een oppervlakte van 16,4 m2. De bouwwerken in de vergunde situatie hebben dus hoe dan ook een kleinere oppervlakte dan de maximale oppervlakte van 50 m2 die volgt uit artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor. Anders dan [appellanten] aanvoeren, zijn deze oppervlakten niet te groot om met toepassing van vorengenoemde artikelen van het bestemmingsplan af te kunnen wijken.
Wat [appellanten] aanvoeren over de feitelijke omvang van de steiger en vlonder kan geen doel treffen. Dat gaat namelijk over de vraag of de feitelijke situatie overeenstemt met de situatie waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, al heeft overwogen, is dat een kwestie van handhaving die in de procedure over een vergunning niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
195-996
Bijlage - Wettelijk kader
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
[…].
Bestemmingsplan "Schalkwijkerweg"
Artikel 10: Erf (E)
Bestemming: Lid 1:
De op de kaart voor Erf (E) aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor erven, tuinen en (achter)paden, water, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de daarbij behorende hoofdbebouwing, alsmede parkeerplaatsen ten behoeve van deze hoofdbebouwing.
[…]
Aanlegvergunning: Lid 5:
Het is verboden op of in de voor Erf (E) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het dempen van sloten
Dit verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en/of werkzaamheden:
• onderhoud en beheer, passend in het normale gebruik, waaronder normaal sput- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
• werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
• werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
[…].
Artikel 13: Landschappelijke doeleinden, recreatieve waarden (Lr)
Bestemming: Lid 1:
De op de kaart voor Landschappelijke doeleinden, recreatieve waarden (Lr) aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor landschappelijk ingericht terrein ten behoeve van extensieve recreatie met daarbij behorende andere bouwwerken, zoals nutsvoorzieningen, duikers, bruggen, gemalen, strekdammen en aanlegsteigers, groenvoorzieningen, voet-, fiets- en ruiterpaden en scheepshellingen. Waar aangeduid op de plankaart mag een parkeerplaats worden aangelegd . Eveneens waar aangeduid mogen oevervoorzieningen, waaronder mede begrepen zitbanken met een abri, worden aangebracht ten behoeve van een pontverbinding. Binnen deze bestemming mag water/moeras gerealiseerd worden mits de totale oppervlakte daarvan niet groter is dan drie hectare, tenzij middels een verklaring van geen
[…]
Aanlegvergunning: Lid 5:
Het is verboden op of in de voor Landschappelijke doeleinden, recreatieve waarden (Lr) bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders ( aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. Het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b. Het aanleggen van waterwegen en waterbergingen;
c. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
d. Het kappen of rooien van houtwallen en/of houtsingels en
bosjes.
e. Het dempen van sloten. Dit verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en/of werkzaamheden:
• Onderhoud en beheer, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
• Werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
• Werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. De in dit lid genoemde aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of recreatieve waarden van de gronden.
[…].
Artikel 24: Water (Wa)
Bestemming: Lid 1:
De op de kaart voor Water (Wa) aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor waterrecreatie, voor het verkeer te water, de waterberging met de daarbij behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, gemalen, strekdammen, meerpalen, oeverbeschoeiingen, vlonders en steigers. Op de plankaart voorzien van een aanduiding mag een aanmeersteiger voor een pontverbinding worden aangelegd.
[…]
Bouwvoorschriften: Lid 4:
[…]
5. De lengte van een steiger, gemeten langs de waterlijn, mag maximaal 5 meter bedragen.
6. De breedte van een steiger, gemeten haaks op de waterlijn, mag maximaal 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater bedragen.
7. De oppervlakte van een aanlegsteiger mag maximaal 5 m2 bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tot 20 meter, maximaal 10 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 meter en maximaal 15 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater breder dan 50 meter.
[…].