202005630/1/R2.
Datum uitspraak: 31 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Dongen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2020 in zaak nr. 19/5255 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
Openbare zitting gehouden op 31 januari 2023 om 15:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. M. Scheele
jurist: mr. E.J. Oude Nijhuis
Verschenen:
[appellant A] en [appellant B];
Het college, vertegenwoordigd door R.E. Nolten en G.M. van Dijck-Boudewijns;
[partij A] en [partij B].
====================================
Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college aan [partij A] een omgevingsvergunning verleend voor het maken van een uitweg.
Bij besluit van 10 september 2019 heeft het college het door [appellant] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 28 augustus 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De Afdeling:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
De redenen voor dit oordeel:
[partij A] woont op het perceel [locatie 1] in Dongen, kadastraal bekend als gemeente Dongen sectie H nummer 1369, (hierna: perceel 1369). Het college heeft [partij A] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een uitweg van dat perceel naar de Leeuweriklaan. Omdat perceel 1369 niet direct grenst aan de Leeuweriklaan, loopt de vergunde uitweg over het kadastrale perceel sectie H nummer 2460 (perceel 2460).
[appellant] woont aan de [locatie 2] en kan zich niet verenigen met het besluit. Volgens hem is het aanleggen van de uitweg in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Dongen (hierna: APV). [appellant] heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de rechtbank niet van alle stukken kennis heeft genomen en het dossier niet heeft laten aanvullen. Verder is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op alle betogen die [appellant] in beroep heeft aangevoerd.
De Afdeling stelt voorop dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg getoetst moet worden aan artikel 2:12, vierde lid van de APV van Dongen. Dit is het kader voor de toetsing van de aanvraag. De rechtbank hoefde niet in te gaan op alle andere punten die [appellant] naar voren heeft gebracht, omdat die punten niet relevant zijn voor deze toets. De kwestie van het niet-realiseren van het beplantingsplan dat in het verleden met de projectontwikkelaar is overeengekomen waar [appellant] op heeft gewezen, is in deze zaak ook niet aan de orde.
Uit artikel 2:12, vierde lid van de APV volgt dat de vergunning slechts kan worden geweigerd wanneer een van de weigeringsgronden van toepassing is. Anders dan [appellant] heeft betoogd, zijn de weigeringsgronden in dit artikel limitatief. Het is niet in geschil dat de weigeringsgronden a t/m c niet van toepassing zijn. Het is ook niet in geschil dat er op perceel 2460 geen sprake is van openbaar groen, zoals ter zitting ook door [appellant] is bevestigd. Weigeringsgrond d is dus ook niet van toepassing.
De omstandigheid dat het perceel 1369 volgens [appellant] al door een andere uitweg wordt ontsloten - wat door [partij A] wordt weersproken - is voor de toets aan artikel 2.12, aanhef en onder e, niet relevant. Wél relevant is of de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van het openbaar groen. En dat is hier, zoals zojuist uiteengezet, niet het geval. Er is ook geen sprake van verlies van een openbare parkeerplaats.
Omdat geen van de weigeringsgronden aanwezig is, kon het college de aanvraag niet weigeren. De Afdeling kan zich voor het overige vinden in het oordeel van de rechtbank.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
723-980