ECLI:NL:RVS:2023:4639

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
202301882/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam na aanvraag door appellant wegens geluidoverlast

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een urgentieverklaring had aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op 6 oktober 2020, waarna het college op 18 februari 2021 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 3 februari 2023, waarop de appellant in hoger beroep ging. De appellant, die met zijn vrouw en drie kinderen in Amsterdam woont, stelde dat hij ernstige geluidoverlast ervaart van zijn bovenburen en een nabijgelegen school, wat zijn functioneren beïnvloedt. Hij heeft psychische klachten en een inschrijfduur van 26 jaar bij Woningnet. Het college betwistte echter dat er sprake was van een urgent huisvestingsprobleem en stelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij zijn woning noodgedwongen moest verlaten. De Afdeling oordeelde dat de gronden van de appellant in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze al gemotiveerd had behandeld. De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het college niet op medische gronden hoefde te beoordelen, gezien de toepassing van meerdere algemene weigeringsgronden. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202301882/1/A2.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2023 in zaak nr. 21/1264 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Groenewoud, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Guminska, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont met zijn vrouw en drie kinderen in een woning op het adres [locatie] in Amsterdam. In zijn aanvraag stelt hij dat hij veel geluidoverlast ervaart van zijn bovenburen en een nabijgelegen school en dat hij daardoor niet meer kan functioneren. Ook heeft hij psychische klachten. In zijn hoger beroep licht hij toe dat de woning van de bovenburen bij tijd en wijle wordt gebruikt door tien tot negentien personen, waaronder veel kinderen, en dat er inmiddels sprake is van een uit de hand gelopen conflict met de bovenburen. [appellant] heeft inmiddels een inschrijfduur van 26 jaar bij Woningnet.
2.       Het college heeft bij het besluit van 18 februari 2021 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, c en d, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, zoals die zijn uitgewerkt in de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Volgens het college is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. [appellant] heeft namelijk niet aangetoond dat hij zijn woning noodgedwongen moet verlaten als het gevolg van geluidoverlast van de buren. Ook stelt het college dat [appellant] op een andere manier zijn huisvestingsprobleem kan oplossen, gelet op het feit dat hij toen hij zijn aanvraag deed al 23 jaar stond ingeschreven als woningzoekende bij Woningnet. Het college acht het daarom aannemelijk dat [appellant] op een redelijke termijn een passende woning kan vinden zonder urgentieverklaring. Ten slotte kan [appellant] zijn woonprobleem oplossen door gebruik te maken van andere voorzieningen die meer passend zijn. Hierbij wijst het college op professionele hulp van een organisatie die gespecialiseerd is in buurtbemiddeling of dat [appellant] nogmaals contact zou kunnen opnemen met de woningbouwcorporatie Ymere om samen met hen te zoeken naar een oplossing. Volgens het college staat het ook niet vast dat het woonprobleem voldoende zal worden opgelost met verhuizing naar een andere woonruimte. Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.1 tot en met 4.6 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.1.    Hieraan voegt de Afdeling toe dat, omdat er hier meerdere algemene weigeringsgronden van toepassing zijn, het college de aanvraag niet op medische gronden, zoals bedoeld in artikel 2.6.8 van de Huisvestingsverordening, hoefde te beoordelen. In het besluit van 18 februari 2021 heeft het college zeer uitgebreid gemotiveerd waarom [appellant] geen geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor het oordeel dat zijn woonsituatie levensontwrichtend zou zijn. De Afdeling neemt ook in aanmerking dat [appellant] hoofdzakelijk reageert op vier- of vijfkamerwoningen in Amsterdam-West. Hij zou meer kans maken op een woning als hij ook reageert op beter passende woningen en ook buiten Amsterdam-West zoekt. Gelet op zijn lange inschrijfduur moet het voor [appellant] dan mogelijk zijn om binnen afzienbare tijd een passende woning te vinden.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
154-1064